ECLI:NL:HR:1997:AA2229

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 augustus 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32655
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van der Putt-Lauwers
  • J. van Brunschot
  • M. Meij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak van het Gerechtshof Arnhem inzake naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X, handelende onder de naam A, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende is opgelegd voor de periode van 1989 tot en met 1992. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof. Echter, de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Dit leidde tot een verzetprocedure, die door het Hof ongegrond werd verklaard.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft in een vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Hoge Raad heeft de beoordeling van het beroep in cassatie uitgevoerd en vastgesteld dat het griffierecht niet tijdig was betaald. Het griffierecht moest uiterlijk op 7 december 1995 zijn voldaan, maar is pas op 11 december 1995 bijgeschreven op de girorekening van het Hof. Het Hof heeft het argument van belanghebbende verworpen dat het gebruik van girotel tot een foutieve invoer van het gironummer kan leiden, omdat belanghebbende niet het hem toegezonden acceptgiroformulier heeft gebruikt.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat het griffierecht niet tijdig is betaald en dat het verzet van belanghebbende ongegrond is verklaard. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om belanghebbende in de proceskosten te veroordelen. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep van belanghebbende, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X, handelende onder de naam A, te Z tegen de uitspraak van het Ge rechtshof te Arnhem van 15 augustus 1996 op het ver zet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende de aan belanghebbende over de periode 1989 tot en met 1992 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voormelde naheffingsaanslag opgelegd. De Inspecteur heeft uitspraak gedaan op het door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakte bezwaar. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof. Bij beschikking van 7 februari 1996 heeft de Voorzitter van voormelde Belastingkamer belanghebbende wegens het in gebreke blijven met de betaling van het verschuldigde griffierecht binnen de termijn van acht weken als bedoeld in artikel 5, lid 5, van de Wet administratieve rechtspraak belasting zaken niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
Vervolgens heeft het Hof bij zijn voormelde uitspraak het verzet van belanghebbende tegen die beschikking ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het beroep in cassatie Het voor het Hof verschuldigd geworden griffie recht moest uiterlijk op 7 december 1995 zijn betaald, terwijl het recht op 11 december 1995 op de girorekening van het Hof is bijgeschreven. Het Hof heeft belanghebbendes argument dat door voor de betaling van het griffierecht gebruik te maken van girotel de mogelijkheid bestaat een verkeerd doch bestaand gironummer in te toetsen, verworpen op de grond dat belanghebbende niet van het hem toegezonden acceptgiroformulier gebruik heeft gemaakt en een onjuist gironummer heeft ingevuld, en dat deze omstandigheid aan belanghebbende moet worden toegerekend. Het Hof heeft, hiervan uitgaande en uitgaande van zijn vaststelling dat het griffierecht bij het Hof niet is betaald binnen de termijn van acht weken als bedoeld in artikel 5, lid 5, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, terecht geoordeeld dat het griffierecht niet is gestort zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kon worden, en derhalve terecht het verzet ongegrond verklaard. Het beroep kan derhalve niet tot cassatie lei den.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een
veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 22 augustus 1997 vastgesteld door de raadsheer Van der Putt-Lauwers als voorzit ter, en de raadsheren Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.