ECLI:NL:HR:1997:AA2189

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32523
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • M. Fleers
  • A. Pos
  • W. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake aanslag inkomstenbelasting 1993

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De belanghebbende, aangeduid als X, had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van ƒ 32.328,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarop belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 27.571,--. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak.

In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende in 1993 geld had gestuurd naar haar broer in Indonesië ter ondersteuning van zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin, waaronder studerende kinderen. De Hoge Raad oordeelde dat de kosten voor het levensonderhoud van deze kinderen, onder bepaalde omstandigheden, kunnen worden gerekend tot de kosten die de ondersteunde nodig heeft voor een redelijk bestaan, ook al zijn de kinderen meerderjarig en wonen zij niet thuis. Dit leidde tot de conclusie dat het eerste middel van de Staatssecretaris faalde.

Echter, het tweede middel slaagde, omdat het Hof bij de berekening van de aftrekbare buitengewone lasten niet had rekening gehouden met de wettelijke drempel. De Hoge Raad stelde het belastbare inkomen vast op ƒ 28.371,--. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten, en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor beroepsmatig verleende bijstand. Dit arrest is op 18 juni 1997 vastgesteld en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 juli 1996 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 32.328,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 27.571,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend. Op de in het vertoogschrift vervatte klacht kan niet worden gelet nu dat vertoogschrift na het einde van de wettelijke termijn voor beroep in cassatie is ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar, 1993, geld gestuurd naar haar broer die in Indonesië woont, ter voorziening in het levensonderhoud van die broer, een zuster en een andere broer. Tot het gezin van laatstgenoemde broer behoort een 20- jarige dochter die een kappersopleiding volgt. De kosten voor haar studie worden uit de bijdrage van belanghebbende bestreden. Tevens worden uit die bijdrage voldaan de studiekosten van een 23-jarige zoon van de zuster van belanghebbende, die een opleiding accountancy volgt en in verband met zijn studie elders bij een (ander) familielid woont. 3.2. Indien, zoals hier, ten laste van de ondersteunde de kosten van levensonderhoud komen van nog jeugdige studerende kinderen, kunnen die kosten onder omstandigheden worden gerekend tot hetgeen de ondersteunde nodig heeft voor het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig zijn plaats in de samenleving, ook al zijn die kinderen reeds meerderjarig en wonen zij in verband met hun studie niet thuis. Middel I faalt derhalve. 3.3. Middel II slaagt omdat het Hof bij de berekening van het als buitengewone lasten aftrekbare bedrag heeft verzuimd rekening te houden met de wettelijke drempel. Het belastbare inkomen moet worden vastgesteld op ƒ 27.571,-- + ƒ 800,-- = ƒ 28.371,--.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht, nu de tot vernietiging leidende vergissing van het Hof niet door belanghebbende is uitgelokt of verdedigd, termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten; - stelt de aanslag vast op een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 28.371,--; - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.420,--, voor beroepsmatig verleende bijstand.
Dit arrest is op 18 juni 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.