ECLI:NL:HR:1997:AA2186

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juli 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32588
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Urlings
  • F. Fleers
  • J. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Directeur der Gemeentebelastingen van 's-Gravenhage inzake proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente 's-Gravenhage tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 juli 1996. De zaak betreft een verzoek van belanghebbende om de Directeur te veroordelen in de kosten van de behandeling van een beroep bij het Hof, na het intrekken van een beroepschrift betreffende een beschikking over kosten voor het aanbrengen en verwijderen van een wielklem. Het Hof had de Directeur veroordeeld tot betaling van proceskosten van ƒ 178,--.

De Directeur heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij belanghebbende het beroep heeft bestreden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat aan belanghebbende op 28 mei 1994 een naheffingsaanslag parkeerbelastingen was opgelegd, en dat er een beschikking was afgegeven voor kosten in verband met het aanbrengen van een wielklem. De Directeur had de bezwaarschriften van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof.

De Hoge Raad oordeelt dat de naheffingsaanslag en de beschikking betrekking hebben op hetzelfde belastbare feit en dat de uitspraken op de bezwaarschriften als nagenoeg identieke besluiten moeten worden beschouwd. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en stelt de Directeur in het gelijk, maar veroordeelt hem wel in de kosten die belanghebbende in cassatie heeft moeten maken. De kosten worden vastgesteld op ƒ 355,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en de gemeente 's-Gravenhage wordt aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente 's-Gravenhage tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 juli 1996 betreffende een door X te Z gedaan verzoek ingevolge artikel 5aa van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
1. Geding voor het Hof Bij het intrekken van een beroepschrift betreffende de aan belanghebbende afgegeven beschikking "kosten aanbrengen en verwijderen wielklem en/of kosten overbrenging en bewaring van het voertuig", gedagtekend 28 mei 1994, is een verzoek gedaan om de Directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente 's- Gravenhage (hierna: de Directeur) te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof. Het Hof heeft de Directeur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ƒ 178,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Directeur heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Aan belanghebbende is op 28 mei 1994 een naheffingsaanslag parkeerbelastingen (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd. Vervolgens is hem bij beschikking "kosten aanbrengen en verwijderen wielklem en/of kosten overbrenging en bewaring van het voertuig" (hierna: de beschikking) voor het aanbrengen en verwijderen van een wielklem ƒ 100,-- aan kosten in rekening gebracht. Zowel het tegen de naheffingsaanslag als het tegen de beschikking ingediende bezwaarschrift is bij uitspraak van de Directeur ongegrond verklaard. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. De beroepen zijn op 9 januari 1996 ingetrokken daar de Directeur alsnog tegemoetgekomen is aan de bezwaren van belanghebbende. Tegelijk met de intrekking van deze beroepschriften heeft belanghebbende het Hof verzocht de Directeur te veroordelen in de proceskosten. 3.2. Het Hof heeft in beide zaken een proceskostenveroordeling uitgesproken en daarbij het standpunt van de Directeur dat sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten fiscale procedures (hierna: het Besluit) verworpen op grond van zijn oordeel dat de in deze beroepen bestreden uitspraken niet kunnen worden aangemerkt als nagenoeg identieke besluiten in de zin van artikel 3, lid 2, van het Besluit. Hiertegen keren zich terecht de middelen. 3.3. De naheffingsaanslag en de beschikking betreffen hetzelfde belastbare feit en hangen ook overigens zo zeer met elkaar samen dat de uitspraken op de daartegen gerichte bezwaarschriften moeten worden beschouwd als nagenoeg identieke besluiten in de zin van artikel 3, lid 2, van het Besluit. 3.4. Nu die besluiten voorts in de beide op 23 mei 1995 gedateerde beroepschriften - blijkens een daarop geplaatst stempel het resultaat van splitsing van een eerder ingediend beroepschrift - op vergelijkbare gronden werden bestreden, laat het voorgaande geen andere gevolgtrekking toe dan dat hier sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit. 3.5. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Aangezien de voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet meer belopen dan het in de samenhangende zaak reeds toegewezen bedrag van ƒ 178,-- is voor een veroordeling ter zake van de in het geding voor het Hof gemaakte proceskosten geen plaats meer.
4. Proceskosten Hoewel de Directeur in cassatie in het gelijk wordt gesteld vindt de Hoge Raad aanleiding hem te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken.
5. Beslissing De Hoge Raad - vernietigt de uitspraak van het Hof; - veroordeelt de Directeur in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 355,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand; en - wijst de gemeente 's-Gravenhage aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is op 15 juli 1997 vastgesteld door de raadsheer Urlings, als voorzitter, en de raadsheren Fleers en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.