ECLI:NL:HR:1997:AA2181

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31886
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Bellaart
  • J. van Brunschot
  • C. Meij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in cassatie na intrekking beroepschrift

In deze zaak gaat het om een verzoek tot proceskostenvergoeding in het kader van een cassatieprocedure. Het beroep in cassatie was ingesteld door X tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 januari 1996, die betrekking had op een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. Na de intrekking van het beroepschrift in cassatie heeft X op 8 oktober 1996 verzocht om de Staat der Nederlanden te veroordelen in de kosten van de procedure, met een totaalbedrag van ƒ 3.195,--. De Staatssecretaris van Financiën heeft in zijn verweer primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot een vergoeding van ƒ 1.065,--.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vooropgesteld dat de noodzaak tot het instellen van het beroep bij het Hof en het beroep in cassatie niet uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Dit betekent dat een vergoeding van de proceskosten niet achterwege hoeft te blijven. De Hoge Raad heeft vervolgens de inhoud van het procesdossier en de door partijen verstrekte gegevens in overweging genomen en geoordeeld dat er termen aanwezig zijn om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van de gedingen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad beslist dat de Staatssecretaris van Financiën moet worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 11 juni 1997 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z betreffende na te melden verzoek.
1. Verzoek Bij de intrekking van een beroepschrift in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 januari 1996 betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting heeft deze op 8 oktober 1996 een verzoek gedaan om de Staat der Nederlanden te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het geding in cassatie en de behandeling van het geding voor het Hof, totaal tot een bedrag van ƒ 3.195,--. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot toekenning van een vergoeding van proceskosten aan belanghebbende tot een bedrag van ƒ 1.065,--.
2. Beoordeling van het verzoek 2.1. Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek stelt de Hoge Raad voorop dat, anders dan de Staatssecretaris betoogt, niet kan worden gezegd dat de noodzaak tot het instellen van het beroep bij het Hof en het beroep in cassatie uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende, zodat een vergoeding van de proceskosten om die reden niet achterwege behoeft te blijven.
2.2. De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier en de gegevens die door partijen op dit punt zijn verstrekt, termen aanwezig om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de gedingen in cassatie en voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Terzake van de behandeling van het geding in cassatie is uit de inhoud van het procesdossier noch uit de door partijen verstrekte gegevens gebleken dat belanghebbende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures. Terzake van de behandeling van het geding voor het Hof dient te worden beslist als hierna zal worden vermeld.
3. Beslissing De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris van Financien in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 11 juni 1997 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.