ECLI:NL:HR:1997:AA2181
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Bellaart
- J. van Brunschot
- C. Meij
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding in cassatie na intrekking beroepschrift
In deze zaak gaat het om een verzoek tot proceskostenvergoeding in het kader van een cassatieprocedure. Het beroep in cassatie was ingesteld door X tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 januari 1996, die betrekking had op een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. Na de intrekking van het beroepschrift in cassatie heeft X op 8 oktober 1996 verzocht om de Staat der Nederlanden te veroordelen in de kosten van de procedure, met een totaalbedrag van ƒ 3.195,--. De Staatssecretaris van Financiën heeft in zijn verweer primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot een vergoeding van ƒ 1.065,--.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vooropgesteld dat de noodzaak tot het instellen van het beroep bij het Hof en het beroep in cassatie niet uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Dit betekent dat een vergoeding van de proceskosten niet achterwege hoeft te blijven. De Hoge Raad heeft vervolgens de inhoud van het procesdossier en de door partijen verstrekte gegevens in overweging genomen en geoordeeld dat er termen aanwezig zijn om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van de gedingen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad beslist dat de Staatssecretaris van Financiën moet worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 11 juni 1997 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.