ECLI:NL:HR:1997:AA2179

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31833
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • M. Zuurmond
  • F. Fleers
  • A. Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting en de vraag naar onroerend goed door bestemming

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die op 7 december 1995 werd gedaan. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting die aan X B.V. te Z was opgelegd, ter hoogte van ƒ 57.000,--. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Hof heeft deze aanslag vervolgens verminderd tot ƒ 18.000,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De Staatssecretaris van Financiën heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. In cassatie staat de vraag centraal of de legbatterijen, transportbanden en eierpakinstallatie, die zich in de bedrijfsgebouwen van de belanghebbende bevinden, als onroerend goed door bestemming kunnen worden aangemerkt volgens artikel 563 BW (oud). Het Hof heeft geoordeeld dat de inventaris niet aan de bedrijfsgebouwen is verbonden op een manier die vereist is voor onroerend goed. Dit oordeel is gebaseerd op de overwegingen dat de inventaris niet specifiek is ontworpen voor de gebouwen en dat er andere aanwendingsmogelijkheden voor de gebouwen bestaan.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat er geen sprake is van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van het Hof dat er geen bijzondere band bestaat tussen de bedrijfsgebouwen en de inventaris, is in cassatie niet verder te onderzoeken. De Hoge Raad heeft het beroep van de Staatssecretaris van Financiën verworpen en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Tevens is er een recht geheven van ƒ 300,-- voor het beroep in cassatie.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 december 1995 betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging van een onroerende zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 57.000,-- zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot ƒ 18.000,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie gaat het om de vraag of de zich in de bedrijfsgebouwen van belanghebbende bevindende, in de uitspraak van het Hof onder 2.4 nader aangeduide, legbatterijen, transportbanden en eierpakinstallatie (verder samen: de inventaris) onroerend door bestemming als bedoeld in artikel 563 BW (oud) zijn. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de inventaris niet blijkens overeenstemmende eigenschappen aan de bedrijfsgebouwen is verbonden. Dit oordeel moet worden gelezen in samenhang met hetgeen het Hof in 4.1 en 4.2 van zijn uitspraak heeft overwogen in verband met de vraag of de inventaris, bestanddeel van de bedrijfsgebouwen is. Die - in cassatie niet bestreden - overwegingen komen erop neer dat de inventaris niet specifiek is geconstrueerd voor de bedrijfsgebouwen, dat de bedrijfsgebouwen in constructief opzicht niet specifiek zijn afgestemd op de inventaris, dat voor de bedrijfsgebouwen andere aanwendingsmogelijkheden dan het door belanghebbende uitgeoefende pluimveebedrijf bestaan en dat de kosten van bouwkundige aanpassingen van de gebouwen voor zulke andere aanwendingen gering zijn, alles in die zin dat de inventaris en gebouwen naar verkeersopvattingen niet als één zaak moeten worden gezien. 3.3. In dat licht moet het onder 3.2 weergegeven oordeel van het Hof kennelijk aldus worden verstaan dat tussen de opzet van de bedrijfsgebouwen en het daarin met behulp van de inventaris door belanghebbende uitgeoefende pluimveebedrijf het voor de toepassing van artikel 563, lid 1, onder 1, BW (oud) vereiste bijzondere verband ontbreekt. Aldus verstaan geeft dat oordeel niet blijkt van een onjuiste rechtsopvatting. Het kan wegens zijn feitelijke aard in cassatie niet verder op zijn juistheid worden onderzocht. 3.4. Het middel, dat ervan uitgaat dat zodanige bijzondere band wel aanwezig is, faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 23 april 1997 door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep in cassatie een recht geheven van ƒ 300,--.