ECLI:NL:HR:1997:AA2178

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31825
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • M. Zuurmond
  • F. Fleers
  • W. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van artikel 18 van de Successiewet 1956 in het kader van overbedeling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de erven X en Y tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die betrekking heeft op aanslagen in het recht van successie. De erven hebben aanslagen ontvangen ter zake van hun verkrijgingen uit de nalatenschap van B, die op 19 maart 1991 is overleden. De oorspronkelijke aanslagen waren gebaseerd op een totaalbedrag van ƒ 1.342.124,--, maar na bezwaar zijn deze verminderd tot ƒ 932.076,--. De erven hebben tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep aangetekend bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd.

In cassatie herhalen de belanghebbenden hun standpunt dat artikel 18 van de Successiewet 1956 enkel van toepassing is op het moment van het ontstaan van vorderingen wegens overbedeling. De Hoge Raad oordeelt echter dat dit betoog niet kan worden gevolgd. De bewoordingen en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 18 rechtvaardigen geen beperkte uitleg. Het Hof heeft de waarde van de vordering wegens overbedeling terecht vastgesteld op de nominale waarde, verminderd met de waarde van het aan de moeder van de erflaatster toekomende vruchtgebruik.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de erven. Dit arrest is op 11 juni 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Beukenhorst, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de X en Y (Erven B) te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 december 1995 betreffende de aan hen opgelegde aanslagen in het recht van successie terzake van hun verkrijgingen uit de nalatenschap van B, overleden op 19 maart 1991.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbenden zijn ter zake van hun verkrijgingen uit voormelde nalatenschap aanslagen in het recht van successie opgelegd naar verkrijgingen van in totaal ƒ 1.342.124,-- welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn verminderd tot aanslagen berekend naar verkrijgingen van in totaal ƒ 932.076,--. Belanghebbenden zijn van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel In cassatie herhalen belanghebbenden hun betoog dat artikel 18 van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet) ten aanzien van vorderingen wegens overbedeling slechts van toepassing is op het moment van het ontstaan van zodanige vordering. Dit betoog faalt. Noch de bewoordingen, noch de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 18 van de Wet rechtvaardigen een dergelijke beperkte uitleg. Het Hof heeft de waarde van de tot de nalatenschap behorende, uit hoofdsom en verschuldigde maar nog niet opeisbare en op zichzelf niet rentedragende rente bestaande, vordering wegens overbedeling mitsdien terecht gesteld op de nominale waarde van deze vordering, verminderd met de - voor hoofdsom en opgelopen rente afzonderlijk - op de voet van artikel 21, lid 8 van de Wet bepaalde waarde van het aan de moeder van de erflaatster toekomende vruchtgebruik in de zin van artikel 18 van de Wet.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 11 juni 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.