ECLI:NL:HR:1997:AA2170

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32150
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Bellaart
  • Van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting 1989

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende, aangeduid als X, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 februari 1996. Deze uitspraak betrof het verzet van belanghebbende tegen een beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989. De aanslag was opgelegd en belanghebbende had op 27 december 1994 verzocht om herziening van deze aanslag, welke door de Inspecteur als een (tweede) bezwaarschrift werd aangemerkt. De Inspecteur verklaarde belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, maar werd bij beschikking van 8 januari 1996 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig voldoen van het griffierecht. Het Hof verklaarde het verzet van belanghebbende tegen deze beschikking ongegrond. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden in een vertoogschrift.

De Hoge Raad beoordeelt de klacht en concludeert dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat bij gegrondverklaring van het verzet, de uitspraak op het bezwaar bevestigd zou moeten worden. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof om redenen van proceseconomie het verzet ongegrond kon verklaren zonder schending van enige rechtsregel. De klacht leidt derhalve niet tot cassatie. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep. Dit arrest is op 18 juni 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 februari 1996 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1989 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd. Bij brief van 27 december 1994 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om herziening van deze aanslag. De brief is door de Inspecteur aangemerkt als een (tweede) bezwaarschrift. In dit bezwaar is belanghebbende bij uitspraak van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Bij beschikking van 8 januari 1996 heeft de Voorzitter van voormelde Belastingkamer belanghebbende wegens het niet (tijdig) voldoen van het ter zake van het beroep verschuldigde griffierecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Het Hof heeft het verzet van belanghebbende tegen die beschikking ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klacht In de brief van 27 december 1994 betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989 van de gemachtigde van belanghebbende aan de belastingdienst, gevoegd als bijlage bij het beroepschrift, vermeldt de gemachtigde dat op 6 juni 1994 reeds uitspraak is gedaan over die aanslag, en dat de beroepstermijn inmiddels is verstreken. Voorts wordt in de brief een verzoek gedaan het belastbaar inkomen over 1989 alsnog te herzien. De Inspecteur heeft deze brief als een bezwaar tegen de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989 opgevat en belanghebbende op 26 juni 1995 in dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Gezien deze gang van zaken heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat bij gegrondverklaring van het verzet het Hof uiteindelijk tot geen andere beslissing zal kunnen komen dan dat de uitspraak op het bezwaar bevestigd zou moeten worden. Hiervan uitgaande kon het Hof zonder schending van enige rechtsregel, om redenen van proceseconomie, het verzet ongegrond verklaren. De klacht kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 18 juni 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.