ECLI:NL:HR:1997:AA2170
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Bellaart
- Van der Putt-Lauwers
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting 1989
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende, aangeduid als X, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 februari 1996. Deze uitspraak betrof het verzet van belanghebbende tegen een beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989. De aanslag was opgelegd en belanghebbende had op 27 december 1994 verzocht om herziening van deze aanslag, welke door de Inspecteur als een (tweede) bezwaarschrift werd aangemerkt. De Inspecteur verklaarde belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, maar werd bij beschikking van 8 januari 1996 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig voldoen van het griffierecht. Het Hof verklaarde het verzet van belanghebbende tegen deze beschikking ongegrond. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden in een vertoogschrift.
De Hoge Raad beoordeelt de klacht en concludeert dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat bij gegrondverklaring van het verzet, de uitspraak op het bezwaar bevestigd zou moeten worden. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof om redenen van proceseconomie het verzet ongegrond kon verklaren zonder schending van enige rechtsregel. De klacht leidt derhalve niet tot cassatie. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep. Dit arrest is op 18 juni 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.