ECLI:NL:HR:1997:AA2169

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32100
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Van der Putt-Lauwers
  • Van Brunschot
  • Meij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van X B.V. tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake vennootschapsbelasting 1987

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 7 februari 1996, betreffende de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1987. De belanghebbende ontving een aanslag die aanvankelijk was vastgesteld op een belastbaar bedrag van ƒ 9.522,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag verminderd. Het Gerechtshof heeft vervolgens de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verder verlaagd tot ƒ 7.994,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

X B.V. heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft in een vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen en bepaald dat het bedrag van ƒ 150,-- dat door de belanghebbende was gestort voor de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof, door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald. Dit arrest is op 23 april 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de overige raadsheren, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 februari 1996 betreffende de haar voor het jaar 1987 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 9.522,--. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 7.994,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--.
Dit arrest is op 23 april 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.