ECLI:NL:HR:1997:AA2162

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32371
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van der Linde
  • J. Bellaart
  • C. Meij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskosten in belastingzaak en waardeverandering landbouwgrond

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 maart 1996. De zaak betreft een beschikking op een verzoek ingevolge artikel 70, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Inspecteur had op 11 maart 1993 het voordeel van waardeverandering van landbouwgrond vastgesteld op nihil. Na bezwaar van belanghebbende werd dit voordeel vastgesteld op ƒ 58.000,--. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het voordeel vaststelde op ƒ 60.000,-- en de Inspecteur veroordeelde in de proceskosten van belanghebbende tot ƒ 1.065,--.

Belanghebbende stelde cassatie in tegen de uitspraak van het Hof, waarbij de Staatssecretaris van Financiën het cassatieberoep bestreed. De Hoge Raad beoordeelde het middel van cassatie en concludeerde dat het niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde.

Met betrekking tot de proceskosten oordeelde de Hoge Raad dat het Hof zich had vergist in de berekening van de proceskosten. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover deze betrekking had op de proceskosten. De Hoge Raad stelde de proceskosten vast op ƒ 2.130,-- en wees de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moest vergoeden. Tevens werd gelast dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht van ƒ 300,-- aan belanghebbende vergoedt. Dit arrest is op 11 juni 1997 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter, en de raadsheren Bellaart en Meij, en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 maart 1996 betreffende een beschikking op een ver zoek als bedoeld in artikel 70, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof Op een op 27 december 1991 ingediend verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur bij beschikking van 11 maart 1993 het voordeel als bedoeld in het eerste lid van vorengenoemd artikel ter zake van waardeverandering van tot belanghebbendes landbouwbedrijf behorende grond vastgesteld op nihil. Deze beschikking is op het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur vernietigd, waarbij het voordeel als hiervóór bedoeld is vastgesteld op ƒ 58.000,--. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd, het voordeel als bedoeld in artikel 70, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 heeft vast gesteld op ƒ 60.000,--, en de Inspecteur heeft veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 1.065,--.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aan leiding van het middel van cassatie en ambtshalve 3.1. Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechts vragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2. Het Hof heeft met betrekking tot de proces kosten geoordeeld dat het termen aanwezig acht de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belangheb bende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken en dat het deze kosten vaststelt op 2 punten maal ƒ 710,-- maal wegingsfactor 1,5 ofwel ƒ 1.065,--. Bij de berekening van het bedrag van de proces kosten heeft het Hof zich klaarblijkelijk vergist; 2 punten maal ƒ 710,-- maal wegingsfactor 1,5 is immers ƒ 2.130,--.
Het vorenoverwogene brengt mee dat 's Hofs uit spraak in zoverre niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht, wat het geding in cassatie betreft, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uit sluitend voorzover deze betrekking heeft op de proceskosten; veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.130,--, en wijst aan de Staat als de rechtspersoon die de bij het Hof gemaakte kosten moet vergoeden; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--.
Dit arrest is op 11 juni 1197 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter, en de raadsheren Bellaart en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.