ECLI:NL:HR:1997:AA2153

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32158
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
  • De Moor
  • Van Brunschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen weigering Inspecteur om uitspraak te doen op bezwaar vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 februari 1996. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1981, waarbij een belastbaar bedrag van ƒ 5.677.840,-- was vastgesteld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ingetrokken. Later heeft belanghebbende de intrekking herroepen en de Inspecteur verzocht om alsnog uitspraak te doen op het bezwaar. De Inspecteur weigerde echter schriftelijk om hierop in te gaan, wat leidde tot een beroep bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad beoordeelt in deze uitspraak of het beroep tegen de weigering van de Inspecteur om uitspraak te doen op het ingetrokken bezwaar ontvankelijk was. De Hoge Raad oordeelt dat de Inspecteur terecht heeft geweigerd om alsnog uitspraak te doen op het ingetrokken bezwaar. Het Hof heeft, ongeacht de overwegingen die aan zijn beslissing ten grondslag lagen, terecht het beroep ongegrond verklaard. De middelen van cassatie kunnen derhalve niet leiden tot een andere uitkomst.

Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtszaak belastingzaken. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt daarmee de uitspraak van het Hof.

Dit arrest is op 11 juni 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 februari 1996 betreffende na te melden schriftelijke weigering van de Inspecteur.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1981 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 5.677.840,--. Het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is door belanghebbende ingetrokken. Belanghebbende heeft deze intrekking herroepen en de Inspecteur verzocht alsnog uitspraak te doen op het bezwaar. De Inspecteur heeft schriftelijk geweigerd hieraan te voldoen. Belanghebbende is van die schriftelijke weigering in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep ongegrond heeft verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie Daargelaten of het beroep voor het Hof tegen de weigering van de Inspecteur om uitspraak op het - ingetrokken - bezwaar te doen, ontvankelijk was, heeft de Inspecteur terecht geweigerd alsnog een uitspraak te doen op het ingetrokken bezwaar. Het Hof heeft derhalve - wat er zij van de door het Hof aan zijn beslissing ten grondslag gelegde overwegingen - terecht het beroep ongegrond verklaard. De middelen kunnen mitsdien niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtsraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 11 juni 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.