ECLI:NL:HR:1997:AA2137

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31139
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Urlings
  • J. Zuurmond
  • C. Fleers
  • A. Pos
  • M. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensbelasting en samenhang tussen verzekeringspolissen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 8 maart 1995 een aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1991 heeft vernietigd. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen op basis van een vermogen van ƒ 168.000,--, welke aanslag door de Inspecteur was gehandhaafd na bezwaar. Het Hof oordeelde dat de aanslag onterecht was, wat leidde tot het cassatieberoep van de Staatssecretaris.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de belanghebbende in 1989 twee verzekeringspolissen had afgesloten bij een verzekeringsmaatschappij, waarbij de eerste polis een kapitaalverzekering betrof en de tweede een tijdelijke lijfrente. De combinatie van deze polissen leidde tot een fiscale discussie over de aard van de verzekeringsovereenkomst en de gevolgen voor de vermogensbelasting. Het Hof had geoordeeld dat de combinatie van de polissen een nadeel voor de belanghebbende had opgeleverd, maar de Hoge Raad kwam tot de conclusie dat er in wezen sprake was van één verzekeringsovereenkomst, die fiscaal als een kapitaalverzekering moest worden aangemerkt.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur. De Hoge Raad oordeelde dat de samenhang tussen de polissen niet in de weg stond aan de fiscale duiding als één kapitaalverzekering, en dat de argumenten van de belanghebbende niet opgingen. Dit arrest benadrukt het belang van de fiscale kwalificatie van verzekeringspolissen en de gevolgen daarvan voor de belastingheffing.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 8 maart 1995 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de vermogensbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de vermogensbelasting opgelegd naar een vermogen van ƒ 168.000,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak en de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is in 1989 met een verzekeringsmaatschappij tot overeenstemming gekomen, als gevolg waarvan aan hem twee polissen zijn afgegeven. De ene polis vermeldt dat ingaande 1 december 1989 een kapitaal is verzekerd van gegarandeerd ƒ 190.243,--, uit te keren aan belanghebbende op 1 december 2001 zo hij dan in leven is, of terstond bij eerder overlijden aan zijn weduwe en verder aangewezen begunstigden. De premie bedraagt ƒ 40.750,50 per 1 december 1989 en vervolgens ƒ 8.150,10 per jaar, verschuldigd bij vooruitbetaling van 1 december 1990 tot en met 1 december 2000, gedurende het leven van belanghebbende. De andere polis vermeldt dat ingaande 1 december 1989 een tijdelijke lijfrente is verzekerd van ƒ 8.150,50 per jaar, uit te keren aan belanghebbende bij diens in leven zijn aan het einde van het verzekeringsjaar, voor het eerst op 30 november 1990, voor het laatst uiterlijk op 30 november 2000. De premie bedraagt ƒ 59.249,50 per 1 december 1989. Op verzoek van de verzekeringsmaatschappij heeft belanghebbende ermee ingestemd dat de uitkeringen ingevolge de polis die in de stukken is aangeduid als lijfrentepolis rechtstreeks worden aangewend voor de betaling van de vanaf 1 december 1990 verschuldigde premies ingevolge de polis die in de stukken is aangeduid als kapitaalverzekering. Tussen de polissen bestaat samenhang, onder meer omdat bij hetgeen met de verzekeringsmaatschappij is overeengekomen is uitgegaan van een "beschikbare koopsom" van ƒ 100.000,--. De in de polissen opgenomen condities wijken echter niet af van die welke zouden hebben gegolden indien tussen de polissen geen samenhang zou hebben bestaan. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat "de combinatie van een kapitaal- en lijfrenteverzekering" belanghebbende een nadeel heeft opgeleverd in die zin dat indien hij tegen storting van een koopsom van ƒ 100.000,-- een kapitaalverzekering zou hebben gesloten die voor het overige overeenkomt met de aan hem afgegeven polis die in de stukken is aangeduid als kapitaalverzekering, hij een ƒ 15.870,-- hogere verzekerde som had kunnen bedingen. Aan dit oordeel heeft het Hof de gevolgtrekking verbonden dat het standpunt van de Inspecteur dat hetgeen in de combinatie van polissen tot uitdrukking is gebracht fiscaal moet worden geduid als een kapitaalverzekering waarvoor een koopsom is voldaan, moet worden verworpen. Tegen dit oordeel en deze gevolgtrekking richt zich het eerste middel. 3.3. Vaststaat dat tussen de aan belanghebbende afgegeven polissen een samenhang bestaat, aldus dat zij tezamen zijn gebaseerd op een "beschikbare koopsom" van ƒ 100.000,--, dat zij door dezelfde verzekeringsmaatschappij zijn afgegeven, dat zij een gelijke ingangsdatum hebben en in looptijd op elkaar zijn afgestemd, dat belanghebbende in beide polissen verzekeringnemer, verzekerde, en - behoudens uiteraard de uitkering bij overlijden - begunstigde is, en dat de jaarlijkse uitkering op de als lijfrentepolis aangeduide polis wordt verrekend met de jaarlijks verschuldigde bedragen ingevolge de als kapitaalverzekering aangeduide polis. 3.4. Deze feiten laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat voor de heffing van de vermogensbelasting (en de inkomstenbelasting) moet worden geoordeeld dat belanghebbende met de verzekeringsmaatschappij in wezen één verzekeringsovereenkomst heeft gesloten, waarvan de wederzijdse rechten en verplichtingen zijn neergelegd in twee polissen, welke overeenkomst naar inhoud een tegen een koopsom van ƒ 100.000,-- gesloten kapitaalverzekering (gemengde verzekering) is. Aan deze duiding van de aard van de overeenkomst staat, anders dan het Hof heeft geoordeeld, niet in de weg dat belanghebbende mogelijk - beide partijen wijzen in cassatie erop dat het Hof ten onrechte de winstdeling op de als kapitaalverzekering aangeduide polis heeft veronachtzaamd - voor dezelfde koopsom een zelfde verzekering maar met een hogere uitkering had kunnen sluiten indien die verzekering in één polis zou zijn vervat. Dit aspect is immers voor de duiding van hetgeen werkelijk is overeengekomen niet van belang. Evenmin is daarvoor van belang dat, zoals belanghebbende voor het Hof heeft aangevoerd, hij de mogelijkheid heeft wijziging van één van beide polissen, los van de andere, overeen te komen. Dit betekent immers niets anders dan dat belanghebbende hetgeen hij als één verzekering is overeengekomen op een onderdeel kan wijzigen. 3.5. Het middel is gegrond. Het tweede middel behoeft geen behandeling meer.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Dit arrest is op 23 april 1997 vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.