ECLI:NL:HR:1997:AA2119

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32073
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Bellaart
  • Van der Putt-Lauwers
  • Van Brunschot
  • Meij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 februari 1996. De zaak betreft een ambtshalve opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992, waarbij een belastbaar inkomen van ƒ 50.000,-- is vastgesteld. De belastingplichtige heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd, maar de aanslag en de verhoging van de belasting met 5 procent wegens niet tijdige aangifte heeft gehandhaafd.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof en daarbij een klacht ingediend. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden. De Hoge Raad heeft de klacht beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kan leiden. Dit is gebaseerd op artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de klacht geen nadere motivering behoeft, omdat deze niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 23 april 1997 het beroep verworpen. Dit arrest is vastgesteld door vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, samen met de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 februari 1996 betreffende de haar voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 ambtshalve een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 50.000,-- met een verhoging van de verschuldigde belasting met 5 percent wegens niet tijdige aangifte. In het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is belanghebbende bij uitspraak van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag en de daarbij opgelegde verhoging heeft gehandhaafd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij ver toogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klacht De klacht kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 23 april 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.