ECLI:NL:HR:1997:AA2117

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32002
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • M. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en verkoop van aandelen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 151.292. Later werd een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen werd verhoogd naar ƒ 191.291, met een verhoging van ƒ 23.999. De Inspecteur besloot echter om een deel van deze verhoging kwijt te schelden tot ƒ 5.999. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur vernietigde, de navorderingsaanslag handhaafde, het kwijtscheldingsbesluit vernietigde en de verhoging tot ƒ 500 kwijtgescholden.

Belanghebbende stelde vervolgens beroep in cassatie in, waarbij hij twee middelen van cassatie aanvoerde. De Staatssecretaris van Financiën diende een vertoogschrift in. In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende enig aandeelhouder was van A BV, die op haar beurt 18,8% van de aandelen in B BV hield. B BV was in 1990 enig aandeelhouder van C BV. Op 30 november 1990 verkocht B BV haar aandelen in C BV aan belanghebbende voor ƒ 1. Later, op 7 november 1991, verkocht belanghebbende deze aandelen aan A BV voor dezelfde prijs, maar de verkoop was al overeengekomen op 30 december 1990.

Het Hof oordeelde dat het niet de bedoeling was dat de aandelen C BV voor ƒ 1 door A BV zouden worden gekocht. Het Hof concludeerde dat de verkoop van de aandelen C BV aan A BV niet wegneemt dat belanghebbende een voordeel had behaald door de aankoop van de aandelen voor ƒ 1, terwijl de intrinsieke waarde ƒ 40.000 bedroeg. De middelen van belanghebbende faalden, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 november 1995 betreffende na te melden aan hem over het jaar 1990 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, navorderingsaanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 151.292,--. Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 191.291,--, met een verhoging van ƒ 23.999,--, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op ƒ 5.999,-- is kwijtgescholden. Belanghebbende is van de navorderingsaanslag en het besluit tot gedeeltelijke kwijtschelding in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslag gehandhaafd, het kwijtscheldingsbesluit vernietigd en de verhoging kwijtgescholden tot op ƒ 500,--.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende. Belanghebbende is enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A BV. A BV hield 18,8% van de aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B BV. B BV was in 1990 enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C BV. Op 30 november 1990 besloot B BV tot verkoop van haar aandelen C BV aan belanghebbende tegen een verkoopprijs van ƒ 1,--. Bij akte van 4 december 1990 zijn de aandelen aan belanghebbende in privé geleverd. Blijkens akte van 7 november 1991 heeft belanghebbende de aandelen C BV verkocht aan A BV tegen een verkoopprijs van ƒ 1,--. Volgens de akte was deze verkoop reeds overeengekomen op 30 december 1990. 3.2. Het Hof heeft, in cassatie onbestreden, geoordeeld dat het niet van de aanvang af de bedoeling is geweest dat de aandelen C BV, die belanghebbende als middellijk aandeelhouder in B BV voor in totaal ƒ 1,-- van deze vennootschap kocht, voor diezelfde prijs gekocht zouden worden door A BV. 3.3. Hiervan uitgaande heeft het Hof terecht geoordeeld dat de omstandigheid dat belanghebbende de aandelen C BV kort na aankoop voor ƒ 1,-- heeft verkocht aan A BV niet wegneemt dat belanghebbende door de aankoop van de aandelen C BV als middellijk aandeelhouder in B BV een voordeel ter grootte van het verschil tussen ƒ 1,-- en de ƒ 40.000,-- bedragende intrinsieke waarde van die aandelen verkreeg. De middelen, die zich tegen dit oordeel richten, falen derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 12 maart 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.