ECLI:NL:HR:1997:AA2111

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32117
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • C. Fleers
  • M. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aftrekbaarheid van kosten voor een werkruimte aan huis in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 januari 1996, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke aanslag, die was opgelegd door de Inspecteur. Na het bezwaar werd de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 82.015,--. Echter, het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag gehandhaafd op een belastbaar inkomen van ƒ 81.177,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. In het cassatiegeding is de Staatssecretaris van Financiën opgekomen met een vertoogschrift. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat belanghebbende in 1990 als juridisch medewerker werkzaam was en zijn werkzaamheden verrichtte in een werkruimte in zijn woning. Deze werkruimte, die ook door een secretaresse werd gebruikt, was ingericht met twee bureaus, een vergadertafel, kantoorapparatuur en een kitchenette.

De Hoge Raad oordeelt dat de werkruimte, zoals deze was ingericht en gebruikt, kwalificeert als kantoorruimte in de zin van artikel 36, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het verweer dat een werkruimte die geheel is onttrokken aan privégebruik niet als kantoorruimte kan worden aangemerkt, wordt verworpen, omdat dit geen steun vindt in de wetgeving. De Hoge Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep in cassatie. Dit arrest is op 19 maart 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Beukenhorst, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 januari 1996 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.015,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag gehandhaafd zoals deze bij ambtshalve genomen beschikking door de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.177,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie moet worden uitgegaan van het volgende. Belanghebbende, die in het onderhavige jaar, 1990, als juridisch medewerker in dienstbetrekking werkzaam was, verrichtte zijn daaraan verbonden werkzaamheden in een werkruimte in zijn woning. Deze werkzaamheden omvatten ook het houden van vergaderingen. De werkruimte, die een eigen ingang heeft, werd ook gebruikt door de secretaresse van belanghebbende, die op halftime-basis in dienst was van de werkgever van belanghebbende. De inrichting van de werkruimte bestond uit twee bureaus, een vergadertafel voor zes personen, kantoorapparatuur, boekenkasten, archiefruimte en een kitchenette met koelkast. 3.2. Een ruimte die aldus is ingericht en wordt gebruikt is een kantoorruimte in de zin van artikel 36, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Het van een andere opvatting uitgaande middel I faalt derhalve. 3.3. De in middel II vervatte klacht dat een werkruimte die geheel is onttrokken aan het privégebruik, niet is een kantoorruimte in vorenvermelde zin, faalt omdat die klacht geen steun vindt in de tekst of de geschiedenis van artikel 36, lid 1, let- ter b, of artikel 36, lid 2, letter f, van de Wet. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 19 maart 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.