ECLI:NL:HR:1997:AA2108
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- J. Urlings
- M. Pos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rechtsgeldigheid van een aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 1997 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure aangespannen door het College van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 maart 1996, die betrekking had op een aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren voor het jaar 1994, opgelegd aan vereniging X te Z. De aanslag, ter hoogte van ƒ 84,--, was na bezwaar door het Hoogheemraadschap gehandhaafd, maar het Hof had deze aanslag vernietigd.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de belastingschuld pas kon worden vastgesteld na afloop van het kalenderjaar 1994. Aangezien het aanslagbiljet was gedateerd op 30 juni 1994, oordeelde de Hoge Raad dat de aanslag in strijd was met artikel 11, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het College van dijkgraaf en hoogheemraden stelde dat in gevallen waarin een vast bedrag per tijdvak wordt geheven, de belastingschuld vóór de afloop van het tijdvak kan worden vastgesteld, en dat er eerder een definitieve aanslag kan worden opgelegd. De Hoge Raad verwierp dit argument, omdat de vervuilingswaarde van de bedrijfsruimte pas na afloop van het belastingtijdvak kan worden vastgesteld.
De Hoge Raad concludeerde dat het middel faalde en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door vice-president A. Stoffer, met de raadsheren J. Urlings en M. Pos, en werd in het openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.