ECLI:NL:HR:1997:AA2081

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 mei 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32133
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • F. Fleers
  • M. Pos
  • A. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en bijzondere aftrek

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 februari 1996, betreffende de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 211.611,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

In cassatie is de vraag aan de orde of het niet verlenen van de bijzondere aftrek, die voortvloeit uit de 35%-regeling, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel zoals bedoeld in artikel 26 van het IVBPR. Belanghebbende had niet binnen de gestelde termijn van vier maanden na aankomst in Nederland (1 december 1989) verzocht om toepassing van deze regeling. Hierdoor kon de bijzondere aftrek pas verleend worden met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin het verzoek is gedaan, namelijk in december 1992, en niet voor het jaar 1990.

De Hoge Raad oordeelt dat het niet verlenen van de aftrek niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De ongelijke behandeling is niet het gevolg van de Resolutie, maar van het feit dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarden die in de Resolutie zijn gesteld. Hierdoor kan hij niet gelijkgesteld worden met werknemers die wel tijdig een verzoek hebben ingediend. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 7 mei 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 februari 1996 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 211.611,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende voldoet aan de materiële voorwaarden van de Resolutie van 19 augustus 1988 no DB88-5011, BNB 1988/300 (de zogenoemde 35%-regeling). Hij heeft echter niet binnen de daarvoor gestelde termijn van vier maanden na aankomst in Nederland (1 december 1989) verzocht om toepassing van de regeling, zodat de daarin voorziene bijzondere aftrek hem, ingevolge punt 3, onderdeel B, van de Resolutie, pas is verleend met ingang van de eerste van de maand volgende op de maand waarin het verzoek is gedaan (december 1992) en derhalve niet in het onderhavige jaar. 3.2. In cassatie is de vraag aan de orde of het op voormelde grond niet verlenen van de bijzondere aftrek met ingang van de datum van belanghebbendes aankomst in Nederland in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 26 IVBPR. 3.3. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Belanghebbende ziet eraan voorbij dat niet de Resolutie leidt tot de door hem gewraakte ongelijke behandeling maar dat deze het gevolg ervan is dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de in de Resolutie gestelde voorwaarde dat het verzoek om toepassing van de regeling binnen vier maanden na aankomst in Nederland moet worden gedaan. Daardoor kan hij rechtens niet op één lijn worden gesteld met werknemers die dit verzoek wel binnen die termijn hebben gedaan. Reeds hierom is van schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake. De voorgestelde middelen falen derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 7 mei 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.