ECLI:NL:HR:1997:AA2072

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 mei 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32215
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • F. Fleers
  • M. Pos
  • A. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over reiskosten aftrekbaarheid voor trompettist

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, een trompettist, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 april 1996. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 33.542,-- was opgelegd. Na bezwaar en een ambtshalve vermindering door de Inspecteur, werd de aanslag verlaagd naar ƒ 34.008,--. Het Hof heeft de aanslag verder verminderd tot ƒ 33.570,--. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende in 1993 123 keer van zijn woonplaats naar R reisde, waarbij de a-straat een opstapplaats was voor vervoer naar verschillende uitvoeringslocaties. Belanghebbende heeft de reiskosten als aftrekbare kosten opgevoerd, maar het Hof oordeelde dat deze reizen naar R als naar dezelfde arbeidsplaats moesten worden beschouwd. De Hoge Raad oordeelt echter dat de uitvoeringen op verschillende locaties in Nederland plaatsvonden en dat de reiskosten tussen de woning en de opstapplaats niet onder het reiskostenforfait vallen.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. Dit arrest is op 7 mei 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 april 1996 betreffende de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 33.542,--, met verrekening van ƒ 17.693,-- aan voorheffingen, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof, waarop de aanslag door de Inspecteur bij ambtshalve genomen beschikking van 27 oktober 1995 is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 34.008,-- met verrekening van ƒ 17.889,-- aan voorheffingen. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 33.570,--, met verrekening van ƒ 17.889,-- aan voorheffingen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende was in het onderhavige jaar, 1993, als trompettist in dienstbetrekking werkzaam en reisde dat jaar onder andere 123 maal vanaf zijn woonplaats naar R; in 85 gevallen was de bestemming de a-straat, in 24 gevallen de repetitie- ruimte en in 14 gevallen betrof het een uitvoering in R. De reizen naar de a-straat maakten deel uit van de reizen naar de diverse plaatsen van uitvoering buiten R. De a-straat was een van de opstapplaatsen waar de werkgever een bus liet komen waarvan de leden van het gezelschap kosteloos gebruik mochten maken. Belanghebbende heeft de met voornoemde reizen gemoeide reiskosten als aftrekbare kosten tegen telkens 98 kilometer à ƒ 0,52 ten laste van zijn inkomen gebracht. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld, kort samengevat, dat de 123 reizen naar R geacht moeten worden te zijn gemaakt naar dezelfde arbeidsplaats als bedoeld in artikel 8, lid 1, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990. 3.3. Van de uitvoeringen buiten R staat vast dat deze op telkens verschillende locaties in Nederland hebben plaatsgevonden. Deze plaatsen van uitvoering, niet de opstapplaatsen vanwaar de werkgever de werknemers naar de plaatsen van uitvoering vervoert, zijn de plaatsen waar arbeid wordt verricht in de zin van artikel 36 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De omstandigheid dat op belanghebbende geen kosten drukken voor het maken van de reizen van de opstapplaats naar de plaats van uitvoering brengt daarin, anders, dan het Hof heeft geoordeeld, geen verandering. Op de reizen tussen de woning en de opstapplaats kan derhalve het reiskostenforfait geen toepassing vinden. 3.4. Het middel is gegrond. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het verwijzingshof zal moeten nagaan of op de overige reizen tussen woonplaats en arbeidsplaats die belanghebbende in het onderhavige jaar heeft gemaakt, te weten de reizen naar de repetitieruimte en de plaatsen van uitvoering in R, het reiskostenforfait toepassing kan vinden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad - vernietigt de uitspraak van het Hof; - verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's- Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 710,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand; en - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--.
Dit arrest is op 7 mei 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.