ECLI:NL:HR:1997:AA2065
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- J. Urlings
- M. Zuurmond
- F. Fleers
- P. Pos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de vestiging van een zakelijk recht van vruchtgebruik ten behoeve van een rechtspersoon en de belastingheffing daarop
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 mei 1996, betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 163.293,--. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze bij uitspraak. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld. In het cassatiegeding is de Staatssecretaris van Financiën als verweerder opgetreden en heeft een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende op 16 januari 1989 een zakelijk recht van vruchtgebruik heeft gevestigd op een stuk grond dat tot zijn privévermogen behoorde, ten behoeve van een besloten vennootschap. Dit recht van vruchtgebruik was gevestigd voor een periode van dertig jaren en eindigde bij faillissement van de vennootschap of indien de vennootschap surséance van betaling aanvraagt of wordt geliquideerd.
De Inspecteur heeft de vergoeding die belanghebbende ontving voor de vestiging van het recht van vruchtgebruik belast als inkomsten uit vermogen. De Hoge Raad oordeelt dat, om de vestiging van een zakelijk genotsrecht ten behoeve van een rechtspersoon in de onbelaste vermogenssfeer te laten vallen, de tijdsduur van het genotsrecht moet aansluiten bij de wettelijk toegestane maximale termijn. Het beding dat het vruchtgebruik eindigt bij faillissement of surséance van betaling van de vruchtgebruiker, is van wezenlijke betekenis voor de tijdsduur van het recht. De Hoge Raad concludeert dat de overeengekomen tijdsduur niet aansluit bij de wettelijk toegestane termijn, waardoor de middelen falen.
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep. Dit arrest is op 7 mei 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.