Uitspraak
9 januari 1996.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht, waarin het beklag van mr. R.D.C. Jonker q.q., curator van een failliete Amerikaanse rechtspersoon, werd afgewezen. De zaak betreft de opheffing van conservatoire beslagen op onroerende zaken, waaronder een woonhuis, restaurant en parkeerterrein, die waren gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de aandeelhouders van de failliete rechtspersoon. De Hoge Raad behandelt verschillende juridische vragen, waaronder de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de curator en de toelaatbaarheid van conservatoir beslag op onroerende zaken die aan een rechtspersoon toebehoren. De Hoge Raad oordeelt dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn beroep voor zover dit gericht is tegen de opheffing van beslag ten behoeve van de waarheidsvinding, aangezien deze beslagen reeds op last van de Officier van Justitie zijn opgeheven. Daarnaast wordt vastgesteld dat conservatoir beslag onder derden niet kan worden gelegd op onroerende zaken, en dat de rechtbank de juiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de mogelijkheid van verhaal op inbeslaggenomen onroerende zaken. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking voor het overige, verklaart het beklag gegrond en beveelt de opheffing van de gelegde beslagen.