ECLI:NL:HR:1996:ZD0218
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Haak
- J. Bleichrodt
- M. Schipper
- Rechtspraak.nl
Mishandeling door een ouder en de grenzen van tuchtrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 1996 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een veroordeling voor mishandeling. De verdachte, een vader, was door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf voor zware mishandeling en mishandeling van zijn dochter. De zaak kwam in cassatie omdat de verdediging aanvoerde dat het uitdelen van corrigerende tikken onder het tuchtrecht van een ouder valt en derhalve niet als strafbare mishandeling kan worden gekwalificeerd. Het Hof had echter niet expliciet op dit verweer beslist, wat aanleiding gaf tot de vraag of dit verzuim tot cassatie zou moeten leiden.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof, ondanks het ontbreken van een afzonderlijke gemotiveerde beslissing op het verweer, voldoende had vastgesteld dat de handelingen van de verdachte niet opvoedkundig waren bedoeld. De verdachte had zijn dochter geslagen terwijl zij probeerde tussenbeide te komen in een ruzie tussen hem en haar moeder. De Hoge Raad concludeerde dat de handelingen van de verdachte niet konden worden gerechtvaardigd door het tuchtrecht van ouders, omdat deze handelingen niet in het belang van de opvoeding waren, maar enkel bedoeld waren om de dochter te weerhouden van het ingrijpen in zijn gewelddadige optreden tegen haar moeder. Het beroep in cassatie werd verworpen, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak.
Deze uitspraak benadrukt de grenzen van het tuchtrecht van ouders en de noodzaak voor rechters om expliciet te motiveren wanneer zij afwijken van de verdediging die door de verdachte wordt aangevoerd. De Hoge Raad bevestigde dat de context van de handelingen van de verdachte cruciaal is voor de beoordeling of deze als strafbare mishandeling kunnen worden gekwalificeerd.