In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, gaat het om een geschil tussen verschillende partijen over de aansprakelijkheid en schadevergoeding in verband met het gezelschapsspel Rummikub. De eisers, in hun hoedanigheid van erfgenamen van de oorspronkelijke maker van het spel, hebben de verweersters aangeklaagd voor het onrechtmatig verhandelen van een spel dat te veel lijkt op hun versie van Rummikub, wat verwarring bij het publiek zou kunnen veroorzaken. De eisers vorderden onder andere een verbod op verdere verhandeling van het vergelijkbare spel, een dwangsom voor elke overtreding van dit verbod, en schadevergoeding die in totaal kan oplopen tot tientallen miljoenen guldens.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 november 1996 de eerdere uitspraken van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding terugverwezen voor een nadere vaststelling van de schade. De Hoge Raad oordeelde dat de verweersters niet konden volstaan met de verdediging dat zij onwetend waren van de onrechtmatigheid van hun handelen. De Hoge Raad benadrukte dat het voor partijen die in Nederland een product op de markt brengen, vereist is dat zij zich voorafgaand aan hun handelen goed informeren over de juridische situatie en de rechten van concurrenten. De Hoge Raad heeft ook de rol van de feitenrechter benadrukt bij het vaststellen van schade en de vrijheid die deze rechter heeft bij het begroten van schade.
De zaak illustreert de complexiteit van intellectueel eigendomsrecht en de verantwoordelijkheden van bedrijven bij het ontwikkelen en op de markt brengen van producten die mogelijk inbreuk maken op bestaande rechten. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de bescherming van intellectuele eigendomsrechten in Nederland en de verplichtingen van bedrijven om zich te vergewissen van de legaliteit van hun producten.