ECLI:NL:HR:1996:AA3253

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30863
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Urlings
  • J. Jansen
  • P. Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van erfgenamen tegen aanslag in het recht van successie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de erfgenamen van A tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die op 9 november 1994 is gedaan. De erfgenamen, die de nalatenschap van A hebben verkregen, waren het niet eens met de aan hen opgelegde aanslag in het recht van successie, die betrekking had op een belaste verkrijging van in totaal ƒ 2.142.974,--. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna de erfgenamen in beroep zijn gegaan bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, wat heeft geleid tot het cassatieberoep.

In het cassatiegeding hebben de erfgenamen verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 17 april 1996 het beroep verworpen, en dit arrest is vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, samen met de raadsheren Jansen en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X (de erfgenamen van A) te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 november 1994 betreffende de aan hen opgelegde aanslag in het recht van successie ter zake van hun verkrijgingen uit de nalatenschap van A (hierna: de erflater), overleden op 14 mei 1990.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbenden zijn, op één aanslagbiljet verenigd, ter zake van bovenvermelde verkrijgingen aanslagen in het successierecht opgelegd naar een belaste verkrijging van in totaal ƒ 2.142.974,--, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd. Belanghebbenden zijn van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd.
2. Geding in cassatie Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 17 april 1996 vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, en de raadsheren Jansen en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.