ECLI:NL:HR:1996:AA2047

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31529
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vennootschapsbelasting en sanering van vervuilde bedrijfslocatie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 september 1995, betreffende een beschikking inzake vennootschapsbelasting. De Inspecteur had op 12 mei 1989 de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1984 verminderd tot een belastbaar bedrag van ƒ 16.310,--, na bezwaar van belanghebbende. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarna belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad beoordeelt of belanghebbende gerechtigd is om ten laste van het resultaat van het boekjaar 1987 een voorziening te vormen voor de kosten van sanering van een vervuilde bedrijfslocatie. De bodem van de bedrijfslocatie is verontreinigd met minerale olie en andere stoffen, en het bedrijfsterrein komt niet voor in het Ontwerpsaneringsprogramma van de provincie. Belanghebbende heeft geen voornemen om de verontreiniging vrijwillig te verwijderen, maar heeft wel maatregelen genomen om verdere vervuiling tegen te gaan.

Het Hof oordeelde dat er op de balansdatum van 31 december 1987 geen behoorlijke kans bestond dat er verplichtingen zouden ontstaan uit de rechtsverhouding met betrekking tot de sanering. Dit oordeel is door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de omstandigheden die het Hof in aanmerking nam, ook reeds op de balansdatum aanwezig waren. De middelen van cassatie werden verworpen, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof, waarmee de beslissing van de Inspecteur in stand blijft.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 september 1995 betreffende na te melden beschikking inzake vennootschapsbelasting.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof Bij beschikking van 12 mei 1989 heeft de Inspecteur de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1984 betreffende belanghebbende, ter zake van verrekening van een over het jaar 1987 geleden verlies, verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 16.310,--. Deze beschikking is op het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende exploiteert te T, provincie S, een garage annex benzinestation. De bodem van de bedrijfslocatie van belanghebbende is plaatselijk matig tot sterk verontreinigd met minerale olie, vluchtige aromaten en lood. Het bedrijfsterrein van belanghebbende komt niet voor in het Ontwerpsaneringsprogramma bodemsanering van de provincie, dat dateert van juli 1993. Tegen belanghebbende is geen dagvaarding, inhoudend een aansprakelijkstelling uitgegaan. Evenmin is dit het geval geweest met enig ander garagebedrijf in de provincie. Belanghebbende heeft niet het voornemen om de verontreiniging vrijwillig te (laten) verwijderen. Wel is zij gestart met het nemen van maatregelen, erop gericht verdere vervuiling van de grond tegen te gaan. Voor het verkrijgen van een nieuwe Hinderwetvergunning, benodigd per 1 januari 1997, dient de grond te zijn gesaneerd.
3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende gerechtigd is ten laste van het resultaat van het boekjaar 1987 een voorziening te vormen ter zake van een verplichting tot betaling van kosten in verband met de sanering van haar vervuilde bedrijfster- rein. Belanghebbende beantwoordde deze vraag bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.
3.3. Het Hof heeft, na te hebben vooropgesteld dat het opnemen van zodanige voorziening op de balans is toegestaan, indien, te beoordelen naar de toestand op de balansdatum - 31 december 1987 -, zowel is voldaan aan de eis, dat er sprake is van een bestaande rechtsverhouding, op grond waarvan de verplichting tot betaling van de kosten van bodemsanering ontstaat, als aan de eis, dat er een behoorlijke kans bestaat dat deze verplichting wordt geëffectueerd, in cassatie niet bestreden, geoordeeld dat in casu sprake is van een zodanige rechtsverhouding.
3.4. Het Hof heeft echter niet aannemelijk geacht dat op 31 december 1987 een behoorlijke kans bestond dat uit deze rechtsverhouding daadwerkelijk voor belanghebbende verplichtingen zouden ontstaan. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen de omstandigheden: dat het bedrijfsterrein van belanghebbende niet voorkomt in het Ontwerpsaneringsprogramma bodemsanering van de provincie, dat dateert van juli 1993; dat tegen belanghebbende geen dagvaarding, inhoudend een aansprakelijkstelling, is uitgegaan; dat dit evenmin het geval is geweest met enig ander garagebedrijf in de provincie, en dat de branche-organisatie van garagebedrijven en tankstations initiatieven heeft ontplooid waardoor, vanuit het standpunt van de overheid bezien, het gewenste doel, sanering op kosten van de vervuiler, op andere wijze dan door aansprakelijkstelling wordt bereikt. Tegen dit oordeel keren zich de middelen.
3.5. Het bestreden oordeel kan echter als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Voor zover de middelen betogen dat het Hof ten onrechte rekening heeft gehouden met feiten en omstandigheden, die op de balansdatum - 31 december 1987 - niet aanwezig waren, falen zij, aangezien dit betoog berust op een verkeerde lezing van 's Hofs uitspraak en derhalve feitelijke grondslag mist, immers in het bestreden oordeel besloten ligt dat in de hiervóór in 3.4 genoemde omstandigheden beschreven toestand zich ook reeds ultimo 1987 voordeed.
3.6. De middelen kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 9 oktober 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde en Bellaart, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.