ECLI:NL:HR:1996:AA2043

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31429
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • De Moor
  • Van der Putt-Lauwers
  • Van Brunschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting en de ondernemerstatus van de gemeente

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting. De naheffingsaanslag van ƒ 30.000,-- werd opgelegd aan belanghebbende naar aanleiding van de verkrijging van een onroerende zaak op 29 december 1992. Na bezwaar tegen de aanslag, werd deze door de Inspecteur gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende de grond van de gemeente Q heeft verkregen, die als parkeerterrein en groenvoorziening was gebruikt. De gemeente had de grond in gebruik gegeven aan belanghebbende en de koopsom bedroeg ƒ 500.000,-- exclusief omzetbelasting. In de transportakte werd een beroep gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting op basis van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, omdat er omzetbelasting verschuldigd was.

De Hoge Raad oordeelde dat de gemeente als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 moet worden aangemerkt, omdat de grond als bedrijfsmiddel was gebruikt. Het Hof had terecht geoordeeld dat de gemeente gedurende de periode van 1 januari 1988 tot 29 december 1992 als ondernemer was opgetreden. De Hoge Raad verwierp het beroep van belanghebbende, omdat de stelling dat de gemeente niet als ondernemer was opgetreden, niet kon worden aanvaard. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 juli 1995 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is ter zake van haar verkrijging op 29 december 1992 van na te melden onroerende zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 30.000,-- aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende heeft op 29 december 1992 van de gemeente Q (hierna: de gemeente) een perceel - in 1983 bouwrijp gemaakte - grond verkregen, waarvoor de verschuldigde koopsom ƒ 500.000,-- (exclusief omzetbelasting) bedroeg. In de transportakte is een beroep gedaan op de vrijstelling als bedoeld in artikel 15, lid 1, letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, op grond van het verschuldigd zijn van omzetbelasting. De gemeente heeft de onderwerpelijke grond als parkeerterrein en groenvoorziening met ingang van 1 januari 1988 tot het moment van overdracht ten titel van verhuur aan belanghebbende in gebruik gegeven.
3.2. Het Hof heeft op grond van deze feiten en omstandigheden geoordeeld dat de gemeente in haar hoedanigheid van ondernemer in de zin der Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) de grond als bedrijfsmiddel heeft gebruikt.
3.3. Voor zover het middel ten betoge strekt dat de gemeente ter zake niet als ondernemer is opgetreden omdat de huur en verhuur van onroerende zaken niet is opgenomen in de opsomming neergelegd in artikel 3 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968, dat uitvoering geeft aan het bepaalde in artikel 7,lid 3, van de Wet, faalt het, aangezien genoemde prestatie reeds is te rangschikken onder artikel 7, lid 2, letter b, van de Wet, weshalve de gemeente wegens de exploitatie van de grond als vermogensbestanddeel gedurende de periode van 1 januari 1988 tot 29 december 1992 reeds als ondernemer is aan te merken. Gezien deze exploitatie is, anders dan het middel betoogt, de grond als bedrijfsmiddel duurzaam in gebruik geweest, zodat het Hof het beroep op genoemde vrijstellingsbepaling van de overdrachtbelasting terecht heeft verworpen. De stelling dat pas sprake is van eerste ingebruikname in de zin van genoemde vrijstellingsbepaling indien het desbetreffende object overeenkomstig zijn oorspronkelijke bestemming - in casu als bouwgrond - wordt gebezigd, kan niet als juist worden aanvaard, daar te dezen niet de door de ondernemer beoogde, doch de feitelijke bestemming bepalend is.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 9 oktober 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, De Moor, Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.