ECLI:NL:HR:1996:AA2034

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juni 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31444
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid bezwaar tegen leges voor parkeervergunning

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 mei 1995. De zaak betreft de heffing van leges door de gemeente Hoorn voor het verlenen van een parkeervergunning voor het jaar 1991. Belanghebbende, X B.V., heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de legesheffing van ƒ 480,--, maar dit bezwaarschrift werd door de Chef van de afdeling Financiën van de gemeente Hoorn niet ontvankelijk verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Chef heeft bevestigd.

In cassatie heeft belanghebbende de uitspraak van het Hof bestreden. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er over het tijdvak van 1 januari 1991 tot 1 januari 1992 een aangifte is gedaan van het parkeergeld. Dit oordeel is gebaseerd op de waardering van de bewijsmiddelen door het Hof en geeft geen blijk van een onjuiste bewijslastverdeling. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten falen en dat belanghebbende niet ontvankelijk was in haar bezwaar.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van belanghebbende, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft. Dit arrest is op 5 juni 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings en Fleers, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 mei 1995 betreffende de door de gemeente Hoorn wegens de verlening van na te melden parkeervergunning geheven leges.
1. De heffing en het bezwaar Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de heffing van een bedrag aan leges van ƒ 480,-- ter zake van het verlenen van een parkeervergunning voor het jaar 1991, welk bezwaarschrift bij uitspraak van de Chef van de afdeling Financiën der secretarie van de gemeente Hoorn (hierna: "de Chef") niet ontvankelijk is verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding voor het Hof Belanghebbende is van de uitspraak van de Chef in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Chef bevestigd.
3. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Chef heeft een vertoogschrift ingediend.
4. Beoordeling van de klachten Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat door haar over het tijdvak van 1 januari 1991 tot 1 januari 1992 een aangifte is gedaan van het parkeergeld ter zake van het parkeren krachtens een parkeervergunning als bedoeld in artikel 9 van de Parkeer- en parkeergeldverordening 1990 van de gemeente Hoorn. Dit oordeel, hetwelk kennelijk mede aldus moet worden verstaan dat belanghebbende ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die het oordeel rechtvaardigen dat het bezwaarschrift zich richt tegen het, door B naar de Chef redelijkerwijs heeft moeten begrijpen, namens belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan parkeergeld, geeft niet blijk van een onjuiste bewijslastverdeling en kan, als berustende op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen en geen nadere motivering behoevende, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Aan dit oordeel heeft het Hof terecht de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbende niet ontvankelijk was in haar bezwaar. De klachten falen derhalve.
5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 5 juni 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.