ECLI:NL:HR:1996:AA2031

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31496
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bemiddelingskosten bij aankoop van deelneming in vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 1996 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vennootschapsbelasting. De belanghebbende, een naamloze vennootschap, had in 1990 alle aandelen in een in Nederland gevestigde B.V. gekocht en daarbij een bemiddelingsvergoeding van ƒ 270.000,-- betaald aan een bank. De vraag die in deze procedure centraal stond, was of deze bemiddelingskosten moesten worden gerekend tot de aanschaffingskosten van de deelneming. De Staatssecretaris van Financiën had het cassatieberoep bestreden, en het Hof had eerder de aanslag in de vennootschapsbelasting bevestigd na bezwaar van de belanghebbende.

De Hoge Raad oordeelde dat de bemiddelingskosten, die zijn gemaakt ter verwerving van de deelneming, inderdaad tot de kostprijs van die deelneming behoren. Dit betekent dat de kosten niet apart in mindering kunnen worden gebracht, maar dat ze deel uitmaken van de totale aanschaffingskosten. De Hoge Raad verwierp het beroep van de belanghebbende, waarbij werd opgemerkt dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de Hoge Raad concludeerde dat het middel van cassatie faalde, zonder dat verdere motivering nodig was, omdat het niet leidde tot rechtsvragen van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Deze uitspraak heeft implicaties voor de wijze waarop bemiddelingskosten in de vennootschapsbelasting worden behandeld, en bevestigt dat dergelijke kosten als onderdeel van de aanschaffingskosten van een deelneming moeten worden beschouwd. Dit arrest is van belang voor belastingplichtigen die betrokken zijn bij de aankoop van deelnemingen en de bijbehorende kosten.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlandenderde kamer
nr. 31.496
8 juli 1996
TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de naamloze vennootschap
[X] N.V. te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 4 augustus 1995 betreffende de haar voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 12.197.490,--.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
Belanghebbende heeft op 4 januari van het onderhavige jaar (1990) alle aandelen in een in Nederland gevestigde B.V. (hierna: de deelneming) gekocht. Ter zake van deze aankoop heeft belanghebbende een bemiddelingsvergoeding van ƒ 270.000,-- betaald aan een bank.
3.2. Tussen partijen was voor het Hof in geschil of de door belanghebbende gemaakte kosten ter zake van de bemiddelingsactiviteiten van de bank dienen te worden gerekend tot de aanschaffingskosten van de deelneming. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord.
3.3. 's Hofs beslissing is juist. Indien een belastingplichtige een deelneming verwerft, behoren immers de op de verwerving drukkende kosten - zoals de onderhavige bemiddelingskosten - tot de kostprijs van die deelneming. Het van een andere opvatting uitgaande middel faalt derhalve in zoverre.
3.4. Het middel faalt ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 8 juli 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde en Bellaart, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.