ECLI:NL:HR:1996:AA2025
Hoge Raad
- Cassatie
- A. van der Linde
- M. van der Putt-Lauwers
- J. van Brunschot
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de belastingaanslag en de landbouwvrijstelling
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 13 maart 1995, betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 58.541,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.
In cassatie heeft belanghebbende betoogd dat de vergoeding van ƒ 3.192,--, die hij ontving voor het vestigen van een zakelijk recht ten behoeve van de N.V. B, ten onrechte niet tot zijn winst is gerekend op grond van de landbouwvrijstelling zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof oordeelde dat belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de waarde van de grond door de verlening van het zakelijk recht aan B is gedaald. Bovendien werd opgemerkt dat de vergoeding door B voor het gebruik van de grond niet binnen de uitoefening van het landbouwbedrijf valt.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de ontvangen vergoeding niet kan worden aangemerkt als een voordeel dat op grond van de landbouwvrijstelling niet tot de winst behoort. Het oordeel van het Hof is gebaseerd op de waardering van feitelijke omstandigheden, die in cassatie niet kan worden getoetst. De Hoge Raad verwerpt het beroep en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Dit arrest is op 12 juni 1996 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter, en de raadsheren Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.