ECLI:NL:HR:1996:AA2019
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- C.H.M. Jansen
- Fleers
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 10 maart 1995 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990 heeft gehandhaafd. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 71.023, maar later is een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 75.799, zonder verhoging. Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslag beroep ingesteld bij het Hof, dat de aanslag heeft bevestigd.
In cassatie heeft belanghebbende zijn bezwaren tegen de uitspraak van het Hof naar voren gebracht. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering vereist is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van belanghebbende. Dit arrest is op 5 juni 1996 vastgesteld door vice-president A. Stoffer als voorzitter, samen met de raadsheren C.H.M. Jansen en Fleers, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier Reijngoud.