ECLI:NL:HR:1996:AA2015

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31173
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • J. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting en de waarde in het economische verkeer van onroerende zaken

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 maart 1995, betreffende een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd terzake van de verkrijging van een onroerende zaak, bedroeg ƒ 2.160,-- zonder verhoging. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad beoordeelt in deze zaak of bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer van het woonhuis rekening moet worden gehouden met het feit dat belanghebbende als huurder de beste gegadigde was voor de koop. Belanghebbende had de onroerende zaken, waaronder het woonhuis, op 12 juni 1992 van zijn ouders gekocht voor ƒ 1.100.000,--, terwijl hij in zijn aangifte voor de overdrachtsbelasting een waarde van ƒ 100.000,-- had opgegeven. De Inspecteur legde de naheffingsaanslag op naar een waarde van ƒ 136.000,--, die volgens de Hoge Raad de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigt, omdat belanghebbende als huurder ook tot de kring van gegadigden moet worden gerekend.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de waarde in het economische verkeer moet worden vastgesteld op basis van de prijs die bij de meest geschikte aanbieding en voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed. Het beroep van belanghebbende faalt, en de Hoge Raad verwerpt het beroep zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 maart 1995 betreffende na te melden aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is terzake van de verkrijging van een onroerende zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 2.160,-- zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende en zijn vader exploiteerden tot 31 december 1991 in maatschapsverband een agrarisch bedrijf, dat nadien door belanghebbende alleen is voortgezet. Op 12 juni 1992 kocht hij de bij de bedrijfsuitoefening gebruikte onroerende zaken, waaronder een woonhuis, voor een prijs van ƒ 1.100.000,-- van zijn ouders. De levering vond op 29 juni 1992 plaats. Belanghebbende, die het woonhuis al jaren als huurder bewoonde was op dat moment niet voornemens elders te gaan wonen. In zijn aangifte voor de overdrachtsbelasting kende hij aan het woonhuis een waarde toe van ƒ 100.000,--. De Inspecteur heeft de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd naar een waarde van ƒ 136.000,--. Dit bedrag is de waarde in het economische verkeer indien bij de waardebepaling ook belanghebbende zelf tot de kring van gegadigden moet worden gerekend. 3.2. In cassatie gaat het om de vraag of bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer van het woonhuis rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat belanghebbende als huurder (naar kennelijk tussen partijen vaststaat: de beste) gegadigde was voor de hier te veronderstellen koop. 3.3. Het middel komt tevergeefs op tegen het oordeel van het Hof dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Dat oordeel strookt immers met de regel dat onder waarde in het economische verkeer in dit verband moet worden verstaan de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed. Het middel, dat anders dan belanghebbende betoogt geen steun vindt in het arrest van de Hoge Raad van 10 december 1986, nr. 24000 BNB 1987/100, faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 10 april 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.