ECLI:NL:HR:1996:AA2007

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31222
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Urlings
  • C.H.M. Jansen
  • Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag parkeerbelasting en de bevoegdheid tot het aanbrengen van een wielklem

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op de kosten van het aanbrengen en verwijderen van een wielklem door de gemeente Amsterdam. De gemeente had op 6 april 1993 een naheffingsaanslag opgelegd van ƒ 60,-- voor de kosten van de wielklem. Na bezwaar van de belanghebbende werd deze beschikking gehandhaafd door de Directeur van de dienst parkeerbeheer. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Directeur bevestigde.

In cassatie heeft de belanghebbende de beslissing van het Hof bestreden. De Hoge Raad oordeelt dat de gemeente niet verplicht is om voorafgaand aan het aanbrengen van een wielklem de bereidheid tot betaling van de naheffingsaanslag te onderzoeken. De Hoge Raad stelt vast dat er geen aanwijzingen zijn dat de gemeente misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid. De klacht van de belanghebbende wordt dan ook verworpen.

De Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. In de beslissing wordt ook vermeld dat het resterende bedrag van ƒ 75,-- van het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag aan de belanghebbende wordt terugbetaald. Dit arrest is op 10 april 1996 vastgesteld en openbaar uitgesproken door de raadsheren Urlings, Jansen en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 maart 1995 betreffende na te melden beschikking kosten wielklem van de gemeente Amsterdam.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Van belanghebbende is door de gemeente Amsterdam bij beschikking van 6 april 1993 een bedrag van ƒ 60,-- gevorderd ter zake van de kosten van het aan- brengen en verwijderen van een wielklem. Deze be- schikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uit- spraak van de Directeur van de dienst parkeerbeheer van de gemeente Amsterdam gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Direc- teur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uit- spraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daar- van deel uit. De Gemeente heeft op 23 augustus 1995 een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft zijn gemotiveerde beroepschrift in cassatie na het einde van de wettelijke termijn voor beroep in cassa- tie aangevuld bij een op 9 november 1995 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen brief. Op deze aanvulling zal echter geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanig stuk in te dienen.
3. Beoordeling van de klacht In cassatie komt belanghebbende op tegen het oordeel van het Hof dat de gemeente niet is gehouden om, alvorens gebruik te maken van de haar ingevolge artikel 10, lid 1, van de Verordening Parkeerbelas- tingen 1991 van de gemeente Amsterdam in verbinding met artikel 283b van de Gemeentewet (oud) toekomende bevoegdheid om tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan het betreffende voertuig een wielklem aan te brengen, steeds van geval tot geval de bereidheid tot betaling te bezien. Vooropgesteld dat belanghebbende niets heeft aangevoerd, waaruit enig misbruik van die bevoegdheid zou zijn af te leiden, is dat oordeel juist, omdat het beantwoordt aan voormelde strekking van artikel 10, lid 1, dat van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt onmiddellijk bij het opleggen van de naheffingsaan- slag parkeerbelasting. De van een andere opvatting uitgaande klacht van belanghebbende faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep en bepaalt dat door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald hetgeen van het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,-- resteert na verrekening van het ter zake van het cassatieberoep verschuldigde recht van ƒ 75,--, derhalve een bedrag van ƒ 75,--.
Dit arrest is op 10 april 1996 vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, en de raadsheren C.H.M. Jansen en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.