ECLI:NL:HR:1996:AA1992

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juni 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31345
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • C.H.M. Jansen
  • Fleers
  • Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 mei 1995. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1987 die aan belanghebbende is opgelegd. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.828, welke na bezwaar is verminderd tot ƒ 82.748. Vervolgens is er een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 110.300, met een verhoging van 100% van de nagevorderde belasting, waarvan een deel is kwijtgescholden. Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslag en het besluit tot gedeeltelijke kwijtschelding beroep ingesteld bij het Hof, dat de navorderingsaanslag heeft verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 98.752 zonder verhoging.

De Staatssecretaris van Financiën heeft cassatie ingesteld en een middel van cassatie voorgesteld. Belanghebbende heeft hierop een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de feiten beoordeeld, waarbij belanghebbende in 1987 gemiddeld 2 à 3 keer per week reisde van zijn woning naar zijn kantoor en vervolgens naar een andere locatie. Het Hof had geoordeeld dat deze reizen niet als woon-werkverkeer konden worden aangemerkt volgens de geldende regelgeving.

De Hoge Raad heeft dit oordeel van het Hof bestreden en vastgesteld dat het reiskostenforfait van toepassing is op de afstand tussen de woning van belanghebbende en de verstgelegen arbeidsplaats. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven en de Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor nadere behandeling. Tevens is bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën een bedrag van ƒ 150 terugbetaald krijgt, dat eerder was gestort voor de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof. De uitspraak is op 5 juni 1996 gedaan door de vice-president Stoffer en de overige rechters.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 mei 1995 betreffende na te melden aan X te Z over het jaar 1987 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting.
1. Aanslag, navorderingsaanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1987 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.828,--, welke aanslag na bezwaar verminderd is tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.748,--. Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 110.300,--, met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op 25% is kwijtgescholden. Belanghebbende is van de navorderingsaanslag en het besluit tot gedeeltelijke kwijtschelding in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de navorderingaanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 98.752,--, zonder verhoging.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgesteld. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. Belanghebbende reisde in 1987 gedurende 50 weken gemiddeld 2 à 3 maal per week voor het verrichten van arbeid vanuit zijn woning in Z via zijn kantoor aldaar naar R en vervolgens via het kantoor in Z weer naar huis. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het reizen tussen het kantoor in Z en R niet is aan te merken als woon-werkverkeer in de zin van artikel 3 van de Uitvoeringsbeschikking inkomstenbelasting 1964. 3.3. Dit oordeel wordt in het middel terecht bestreden. Uitgaande van de in 3.1 vermelde feiten is het reiskostenforfait van toepassing op de afstand tussen de woning van belanghebbende en de arbeidsplaats in R als de verstgelegen arbeidsplaats. 3.4. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen ter nadere vaststelling van het belastbare inkomen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--.
Dit arrest is op 5 juni 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, een de raadsheren Urlings, C.H.M. Jansen, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.