ECLI:NL:HR:1996:AA1979
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van der Linde
- Bellaart
- Van der Putt-Lauwers
- Van Brunschot
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen aanslag inkomstenbelasting 1989
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende X, woonachtig te Z (België), tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 december 1994. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989, waarbij aan belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 390.638,-- was opgelegd. Dit bedrag was deels belast tegen een bijzonder tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Na bezwaar tegen de aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag heeft verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 389.367,--, maar het bijzondere tarief bleef van toepassing op het bedrag van ƒ 335.232,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft in een vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van belanghebbende. Dit arrest is op 14 februari 1996 vastgesteld door vice-president R.J.J. Jansen, samen met de raadsheren Van der Linde, Bellaart, Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier Lubbers.