ECLI:NL:HR:1996:AA1974

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 augustus 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31019
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
  • Van der Putt-Lauwers
  • Van Brunschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de vennootschapsbelastingaanslag voor het jaar 1986

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1986. De aanslag, opgelegd op een belastbaar bedrag van ƒ 741.850,--, werd door de Inspecteur gehandhaafd na bezwaar van de belanghebbende. De belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, maar de uitspraak van dit hof werd door de Hoge Raad vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

Het Gerechtshof te Arnhem bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop de belanghebbende cassatie instelde. In de beoordeling van de middelen van cassatie oordeelde de Hoge Raad dat, indien er op de balansdatum (31 december 1986) een rechtsverhouding bestond tussen de belanghebbende en de Combinatie B, en er redelijkerwijs te verwachten was dat de inschrijving van de belanghebbende gehonoreerd zou worden, de belanghebbende niet in strijd met goed koopmansgebruik handelt door een voorziening te treffen voor een mogelijk verlies.

Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende niet aannemelijk maakte dat op de balansdatum redelijkerwijs te verwachten was dat zij haar inschrijving zou gestand doen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als feitelijk en niet onbegrijpelijk beschouwd, waardoor het niet met vrucht kon worden bestreden in cassatie. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 januari 1995 betreffende de haar voor het jaar 1986 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag en bezwaar Aan belanghebbende is voor het jaar 1986 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 741.850,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
2. Loop van het geding tot dusverre Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De uitspraak van dit hof van 15 oktober 1992 is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 22 december 1993, BNB 1994/121, vernietigd, met verwijzing van het geding
naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
4. Beoordeling van de middelen van cassatie 4.1. In het hiervóór in 2 genoemde verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat indien op de balansdatum - te weten 31 december 1986 - tussen belanghebbende en de Combinatie B een door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding waaruit wederzijds rechten en verplichtingen konden voortvloeien, aanwezig was, voorts op die datum redelijkerwijs te verwachten was dat de inschrijving van belanghebbende gehonoreerd zou worden en dat belanghebbende alsdan zijn inschrijving gestand zou doen, en tenslotte een behoorlijke kans zou bestaan dat bedoelde rechtsverhouding tot een verlies zou leiden, belanghebbende niet in strijd met goed koopmansgebruik handelt door ter zake van dat verlies ten laste van het onderhavige jaar (1986) een voorziening te treffen. 4.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende met hetgeen zij aanvoert, niet aannemelijk maakt dat op de balansdatum redelijkerwijs te verwachten was dat zij haar inschrijving (in haar geheel) gestand zou doen. Dit oordeel kan als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden; het behoefde ook geen nadere motivering. Middel A, dat tegen dat oordeel opkomt, faalt derhalve. Voormeld oordeel draagt 's Hofs beslissing zelfstandig. Middel B behoeft derhalve geen behandeling.
5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 23 augustus 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.