gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 januari 1995 betreffende een verzoek tot een veroordeling in de proceskosten ingevolge artikel 5a, lid 3, (tekst vóór 17 mei 1995) van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
1. Geding voor het Hof Bij de intrekking van een beroepschrift betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990 is op 25 januari 1994 een verzoek gedaan om de Inspecteur te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof. Het Hof heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ƒ 710,--, en gelast dat de Staat dit bedrag aan belanghebbende betaalt. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Plaatsvervangend Procureur-Generaal Van Soest heeft op 16 oktober 1995 geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige beslissingen omtrent de proceskosten in beide instanties als de Hoge Raad juist acht.
3. Beoordeling van het middel van cassatie Met betrekking tot een veroordeling in de proceskosten is, indien het een aanslag betreft, als het in de rechtsstrijd betrokken belang in beginsel te zien het in geschil zijnde bedrag aan belasting. Er bestaat geen grond om dit anders te zien, indien het gaat om verrekening van een voorlopige aanslag. 's Hofs oordeel volgens hetwelk in dit geval - waar het gaat om verrekening van een voorlopige aanslag tot een bedrag van ƒ 16.438,-- - de proceskosten overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures dienen te worden vastgesteld met "1" als wegingsfactor, geeft blijk van een onjuiste opvatting omtrent het in dit besluit bepaalde, nu geen omstandigheden aan dit oordeel ten grondslag zijn gelegd, die een afwijking van de voor een belang van ƒ 15.001,-- tot en met ƒ 50.000,-- geldende wegingsfactor "1,5" rechtvaardigen. Het middel treft derhalve doel. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.065,--, gelast dat de Staat dit bedrag aan belanghebbende betaalt alsmede dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 355,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 29 mei 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, De Moor, Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.Nr. 31.038 Mr Van Soest
Derde Kamer A Conclusie inzake:
Inkomstenbel./premie 1990 X
Parket, oktober 1995 tegen
de staatssecretaris van Financiën