ECLI:NL:HR:1996:AA1944

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31125
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Urlings
  • H. Herrmann
  • C.H.M. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en ontvankelijkheid van de appellant

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd aan A voor het jaar 1986. Aan A was aanvankelijk een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 37.521, maar later werd een navorderingsaanslag opgelegd met een belastbaar inkomen van ƒ 63.653, inclusief een verhoging van 100 procent van de nagevorderde belasting. Deze verhoging werd echter gedeeltelijk kwijtgescholden door de Inspecteur.

A ging in beroep tegen de navorderingsaanslag en het besluit tot gedeeltelijke kwijtschelding bij het Hof, dat de navorderingsaanslag en het besluit handhaafde. X B.V. heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend en zich beroepen op de niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, omdat het beroep tegen de navorderingsaanslag betrekking heeft op A en niet op X B.V. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat X B.V. per abuis als appellant is vermeld en zal A aanmerken als degene die het cassatieberoep heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft de klachten van A beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie behoeft dit geen nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is op 31 januari 1996 vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, en de raadsheren Herrmann en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van, volgens de aanhef van het beroepschrift in cassatie, X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 21 februari 1995 betreffende na te melden aan A over het jaar 1986 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting.
1. Aanslag, navorderingsaanslag en geding voor het Hof Aan A is aanvankelijk voor het jaar 1986 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 37.521,--. Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 63.653,--, met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op 25 percent is kwijtgescholden. A is van de navorderingsaanslag en het besluit tot gedeeltelijke kwijtschelding in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de navorderingsaanslag alsmede het besluit gehandhaafd.
2. Geding in cassatie De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. heeft als vermeld tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Het beroep van de Staatssecretaris van Financiën op de niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft zich erop beroepen dat X B.V. niet ontvankelijk is in haar cassatieberoep. In aanmerking genomen dat het hier betreft een beroep tegen een aanslag tot navordering van inkomstenbelasting opgelegd aan A en dat zowel het beroepschrift voor het Hof als het beroepschrift in cassatie is ingediend door dezelfde gemachtigde, is kennelijk in het beroepschrift in cassatie per abuis X B.V. vermeld als degene namens wie het beroep in cassatie is ingesteld. De Hoge Raad zal daarom A aanmerken als degene die het cassatieberoep heeft ingesteld.
4. Beoordeling van de klachten De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 31 januari 1996 vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, en de raadsheren Herrmann en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.