ECLI:NL:HR:1996:AA1939

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31131
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • C. Zuurmond
  • M. Fleers
  • H. Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot uitkering burgeroorlogsslachtoffers

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 februari 1995, betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De belanghebbende ontving een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 84.557,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, werd deze door de Inspecteur gehandhaafd. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. In de beoordeling van de middelen oordeelt de Hoge Raad dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de maandelijkse uitkering, die aan de belanghebbende is toegekend op grond van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO), een periodieke uitkering van publiekrechtelijke aard is. Dit betekent dat artikel 25, lid 1, letter g, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 hier geen betekenis heeft.

Daarnaast wordt middel II, dat zich richt tegen het oordeel van het Hof over de onverbindendheid van artikel 11, lid 1, letter q, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, verworpen. De Hoge Raad stelt vast dat, zelfs als deze bepaling onverbindend zou zijn, dit niet in de weg staat aan de belastingheffing van de onderhavige uitkering op basis van artikel 30 van de Wet.

Ten slotte oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 februari 1995 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.557,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat de ingevolge artikel 19 van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUBO) aan belanghebbende toegekende maandelijkse uitkering, als zijnde een uitkering waarop krachtens een wettelijke bepaling van publiekrechtelijke aard aanspraak kan worden gemaakt, een periodieke uitkering van publiekrechtelijke aard als bedoeld in artikel 30, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) vormt. Reeds daarom mist artikel 25, lid 1, letter g, hier betekenis. Middel I dat uitgaat van een andere opvatting, faalt. 3.2. Middel II, dat is gericht tegen het oordeel van het Hof dat het bepaalde in artikel 11, lid 1, letter q, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 niet onverbindend is, kan niet tot cassatie leiden. Immers, zo deze bepaling onverbindend zou zijn, staat dat niet eraan in de weg dat de onderhavige uitkering op grond van het bepaalde in artikel 30 van de Wet tot het belastbare inkomen behoort. 3.3. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het bepaalde in dat artikel en behoefde geen nadere motivering. Middel III faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 12 juni 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.