ECLI:NL:HR:1996:AA1938

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 augustus 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31128
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
  • Van der Putt-Lauwers
  • Van Brunschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en landbouwvrijstelling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 2 maart 1995, betreffende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd voor het motorrijtuig DAF FA 1600 DF 485, betrof een bedrag van ƒ 1.644,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 1.644,-- aan verhoging, berekend over het tijdvak van 1 februari 1992 tot en met 31 januari 1993. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, maar het Hof heeft de verhoging geheel kwijtgescholden en de uitspraak van de Inspecteur voor het overige bevestigd.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij de Staatssecretaris van Financiën het cassatieberoep bestreed. De kern van het geschil was of belanghebbende recht had op de landbouwvrijstelling zoals bedoeld in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966. Het Hof had geoordeeld dat belanghebbende geen vertrouwen kon ontlenen aan de Leidraad motorrijtuigenbelasting, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had vastgesteld dat het motorrijtuig niet voldeed aan de voorwaarden voor de vrijstelling.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de naheffingsaanslag, oordelend dat het motorrijtuig wel degelijk voldeed aan de voorwaarden voor de landbouwvrijstelling. De Hoge Raad gelastte bovendien dat het griffierecht aan belanghebbende werd vergoed. Dit arrest is op 23 augustus 1996 vastgesteld en openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 2 maart 1995 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig DAF FA 1600 DF 485 met chassisnummer 123456 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 1 februari 1992 tot en met 31 januari 1993, ten bedrage van ƒ 1.644,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 1.644,-- aan verhoging. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd, met het besluit geen kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is tegen die uitspraak en dat besluit in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak voor zover de Inspecteur daarbij het besluit heeft genomen geen kwijtschelding van de verhoging te verlenen, heeft vernietigd, de verhoging geheel heeft kwijtgescholden en de uitspraak waarvan beroep voor het overige heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klacht 3.1. Voor het Hof was tussen partijen - voor zover te dezen van belang - in geschil of belanghebbende aan het bepaalde in paragraaf 20 van de Leidraad motorrijtuigenbelasting, Editie Vakstudie Belastingwetgeving, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966, Bijlage 1, (in de voor het onderhavige tijdvak geldende tekst; hierna: de Leidraad) het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat op het onderhavige motorrijtuig de zogenoemde landbouwvrijstelling als bedoeld in artikel 9, lid 1, aanhef en letter f, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 jo. artikel 4, aanhef en letter c, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1966 van toepassing is. 3.2. De tekst van voornoemde paragraaf luidt - voor zover te dezen van belang - als volgt:
1. De vrijstelling voor motorrijtuigen, bedoeld in artikel 9, lid, 1, letter f, kan mede gelet op artikel 4 van het besluit slechts toepassing vinden indien het motorrijtuig: 1e is ingericht om elders dan op wegen te worden gebruikt en als zodanig uiterlijk kenbaar is; 2e uitsluitend ten dienste van het landbouwbedrijf van de weg gebruik maakt.
2. Het voertuig dient technisch zodanig uitgerust te zijn dat een bijzondere geschiktheid bestaat om in het terrein te rijden. In de regel zal hierdoor de geschiktheid verminderen om op de weg te rijden. Dat van een zodanige uitrusting sprake is, moet uiterlijk kenbaar zijn aan bijv. - het ontbreken of de uitschakeling van vering van voor- en/of achterwielen, of de aanwezigheid van uiterst stugge vering, - het onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen van alle assen onder het voertuig, - de aanwezigheid van banden met terreinprofiel, - een grote wendbaarheid, - een zodanige inrichting van de versnellingsbak dat slechts met beperkte snelheid kan worden gereden. (...)
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende aan paragraaf 20 niet een vertrouwen als hiervóór in 3.1 bedoeld kan ontlenen. Tegen dit oordeel keert zich de klacht.
3.4. Nu tussen partijen niet in geschil was dat het onderhavige motorrijtuig uitsluitend ten dienste van belanghebbendes landbouwbedrijf van de weg gebruik maakte, is het Hof bij het bestreden oordeel kennelijk ervan uitgegaan dat het motorrijtuig niet voldeed aan het bepaalde in paragraaf 20, lid 2, van de Leidraad en het derhalve niet geacht kon worden te zijn ingericht om elders dan op wegen te worden gebruikt, als bedoeld in lid 1 van die paragraaf. Een redelijke toepassing van het bepaalde in bedoeld lid 2 brengt evenwel mede dat een motorrijtuig als het onderhavige, welk motorrijtuig het Hof - in cassatie niet bestreden - heeft omschreven als een vrachtauto, welke onder meer geschikt is voor fruitvervoer over de weg, met gedeeltelijk geblokkeerde achteras en met twee geblokkeerde versnellingen, en voorzien van 16- km-platen, is ingericht als vorenbedoeld. Het bestreden oordeel berust derhalve op een onjuiste opvatting van het bepaalde in paragraaf 20 van de Leidraad.
3.5. De klacht treft doel. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Het hiervóór in 3.4 overwogene laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat het punt van geschil als hiervóór in 3.1 omschreven ten gunste van belanghebbende dient te worden beslecht, zodat de aanslag ten onrechte is opgelegd.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, vernietigt de uitspraak van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag, en gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--.
Dit arrest is op 23 augustus 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.