ECLI:NL:HR:1996:AA1929

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juni 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30807
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • C.H.M. Jansen
  • Fleers
  • Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbaarheid van kosten voor contactlenzen in inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 12 oktober 1994 werd gedaan. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991, waarbij aan de belanghebbende een aanslag werd opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 50.673. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep.

De belanghebbende, een onderofficier en schietbaancommandant, had in 1991 een brutoloon van ƒ 61.726 en had in de periode van 1988 tot en met 1991 ƒ 4.194 uitgegeven aan contactlenzen, waarvan ƒ 520 in 1991. De Hoge Raad beoordeelt of de kosten voor contactlenzen als aftrekbare kosten kunnen worden aangemerkt volgens artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Hoge Raad oordeelt dat de uitgaven voor contactlenzen een persoonlijk karakter hebben en niet kunnen worden aangemerkt als kosten gemaakt tot verwerving, inning en behoud van de inkomsten van de belanghebbende.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 5 juni 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, C.H.M. Jansen, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 oktober 1994 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 50.673, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft de zaak op 7 februari 1996 doen bepleiten door mr. C. van der Vaart-de Jongh, advocaat te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende, onderofficier, is werkzaam als schietbaancommandant. Hij genoot in 1991 van het Ministerie van Defensie een brutoloon van ƒ 61.726,--. In de periode van 1988 tot en met 1991 heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 4.194,-- aan contactlenzen, inclusief de kosten die betrekking hadden op het onderhoud, uitgegeven. In 1991 beliepen de uitgaven ƒ 520,--. 3.2. 's Hofs oordeel dat de met de contactlenzen gemoeide uitgaven niet zijn aan te merken als kosten gemaakt tot verwerving, inning en behoud van belanghebbendes inkomsten is juist. Kosten voor de enkele aanschaf van een bril of zoals hier, voor contactlenzen, hebben een zodanig persoonlijk karakter dat zij niet als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 kunnen worden aangemerkt. Dit is niet anders indien tot de aanschaf van contactlenzen is besloten met het oog op een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 5 juni 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, C.H.M. Jansen, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.