gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 21 oktober 1994 betreffende de haar voor het boekjaar 1986/1987 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het boekjaar 1986/1987 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.041.198,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende is opgericht op 1 maart 1985, vanaf welk tijdstip haar gehele aandelenkapitaal, met uitzondering van één oprichtingsaandeel, wordt gehouden door de te Q (Bondsrepubliek Duitsland) gevestigde B Aktiengesellschaft (hierna: de moedervennootschap). Op 1 maart 1985 heeft de moedervennootschap aan belanghebbende een lening verstrekt ter grootte van ƒ 25.000.000,--, waarvan ƒ 15.000.000,-- tegen een rentepercentage van 7,125 en een bedrag van ƒ 10.000.000,-- tegen een rentepercentage van 6,25, welk laatste gedeelte van de lening maximaal ƒ 10.000.000,-- bedraagt doch waarop door belanghebbende tussentijds kan worden afgelost. De lening is aan belanghebbende verstrekt met het oogmerk om haar voor een termijn van ten minste 5 jaren van additionele financiële middelen te voorzien, zij het dat beide gedeelten van de lening jaarlijks aan het begin van het boekjaar zonder wijziging van de voorwaarden telkens voor een periode van één jaar zullen worden verlengd.
Belanghebbende heeft het verschil tussen de werkelijk betaalde rente op de schuld en 8,75% daarover, ofwel ƒ 433.952,--, ten laste van haar fiscale resultaat over het boekjaar 1985/1986 gebracht. Evenzo heeft belanghebbende voor het boekjaar 1986/1987 haar fiscaal resultaat verminderd met ƒ 401.698,--. Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de Inspecteur, naast een tweetal niet in geschil zijnde correcties, de aangegeven winst van het boekjaar 1986/1987 verhoogd met ƒ 401.698,-- en het aangegeven te verrekenen verlies van het boekjaar 1985/1986 verminderd met ƒ 433.952,--.
3.2. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de voormelde bedragen van ƒ 401.698,-- en ƒ 433.952,-- terecht niet heeft aanvaard als door belanghebbende van de moedervennootschap ontvangen informele kapitaalstortingen.
3.3. Het Hof heeft - in cassatie niet bestreden - geoordeeld dat op belanghebbende de bewijslast rust van haar stelling dat het verschil tussen de feitelijk door haar betaalde rente op haar schulden aan haar moedervennootschap en 8,75% jaarlijks van die schulden is toe te schrijven aan een bewuste bevoordeling van haar door haar moedermaatvennootschap.
3.4. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende er niet in is geslaagd dat bewijs te leveren. Dit oordeel kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. 's Hofs
oordeel is niet onbegrijpelijk of anderzins ontoereikend gemotiveerd. Het middel, dat zich tegen dit oordeel richt, faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 16 augustus 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, De Moor, Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.