ECLI:NL:HR:1996:AA1921

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30814
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • C.H.M. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aftrekbaarheid van kosten van onderhoud bij verhuur van wooneenheden

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke aanslag, die was vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 544.614,--. Na het bezwaar had de Inspecteur de aanslag verminderd, maar belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In het cassatieproces heeft de Staatssecretaris van Financiën een vertoogschrift ingediend, en belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. P.A. Mackaaij, advocaat te Amsterdam. De Hoge Raad beoordeelde de middelen die door belanghebbende waren ingediend.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de werkzaamheden aan het pand, die gericht waren op het gereedmaken voor verhuur van afzonderlijke wooneenheden, niet waren bedoeld om het pand in zijn oorspronkelijke staat te herstellen. Dit oordeel was feitelijk van aard en niet onbegrijpelijk, waardoor het in cassatie niet kon worden bestreden. De Hoge Raad concludeerde dat de door belanghebbende gemaakte kosten niet konden worden aangemerkt als aftrekbare kosten van onderhoud.

De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwierp het beroep. Dit arrest is op 17 januari 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 oktober 1994 betreffende de hem voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 544.614,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft zijn standpunt doen toelichten door mr. P.A. Mackaaij, advocaat te Amsterdam.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. Met de in 5.2 en 5.3 van zijn uitspraak gegeven oordelen heeft het Hof klaarblijkelijk tot uitdrukking willen brengen dat de in zijn uitspraak omschreven aan het pand uitgevoerde werkzaamheden - hierin bestaande dat het voorheen als één geheel gebruikte pand gereed is gemaakt voor de verhuur van afzonderlijke, goed voorziene wooneenheden - niet ertoe hebben gestrekt om het pand, zoals dat bij de aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen en aldus de ingetreden achteruitgang op te heffen. 3.2. Aan het onder 3.1 vermelde oordeel, hetwelk van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk is zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden, heeft het Hof terecht de gevolgtrekking verbonden dat de door belanghebbende gemaakte kosten niet, ook niet voor een gedeelte, kunnen worden aangemerkt als aftrekbare kosten van onderhoud. Derhalve faalt het middel onder 2b en behoeft het middel onder 2a geen behandeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 17 januari 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.