ECLI:NL:HR:1996:AA1903
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van der Linde
- Bellaart
- De Moor
- Van der Putt-Lauwers
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 november 1994, betreffende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd voor het motorrijtuig met kenteken AA-11-AA, betreft een bedrag van ƒ 641,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 641,-- aan verhoging, berekend over de periode van 1 november 1989 tot en met 30 april 1990. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, zonder kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd.
In cassatie heeft belanghebbende een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling ingediend, omdat hij wegens ziekte niet ter zitting kon verschijnen. Dit verzoek werd door het Hof afgewezen, niet omdat het te laat was, maar omdat het Hof van mening was dat er geen aanleiding was voor een vierde uitstel. Het Hof had belanghebbende eerder al meegedeeld dat een nader uitstel niet meer zou worden verleend en dat hij een gemachtigde kon afvaardigen.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende redenen heeft gegeven voor de afwijzing van het uitstel, vooral omdat het Hof de bij het verzoek gevoegde bewijsstukken als te laat terzijde heeft gesteld. De Hoge Raad concludeert dat de klacht van belanghebbende gegrond is, omdat het Hof de bewijsstukken niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Hierdoor kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven en moet de zaak worden verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft ook bepaald dat belanghebbende recht heeft op terugbetaling van het griffierecht en dat de Staatssecretaris van Financiën dit bedrag moet vergoeden. Tevens wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over een eventuele veroordeling in de proceskosten.