ECLI:NL:HR:1996:AA1891
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Bellaart
- De Moor
- Van der Putt-Lauwers
- Van Brunschot
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de naamloze vennootschap X N.V. tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven inzake afwijzing van een aanvraag om een verklaring omtrent investeringen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de naamloze vennootschap X N.V. tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, die op 15 november 1994 werd gedaan. De zaak betreft een afwijzende beschikking van de Minister van Economische Zaken, verzonden op 2 maart 1992, met betrekking tot de aanvraag van X voor een verklaring omtrent investeringen, die van belang is voor een doelmatig gebruik van energie, zoals bedoeld in artikel 16b, lid 1, van de Wet investeringsrekening (WIR). X heeft bezwaar aangetekend tegen deze beschikking, maar de Minister handhaafde zijn beslissing op 21 april 1993. Hierna heeft X beroep ingesteld bij het College, dat het beroep verwierp.
X heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het College. In het cassatieberoep heeft de Minister geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van X. X heeft deze conclusie bestreden. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld, waarbij de focus lag op de toepassing van de WIR. De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie uitsluitend kan worden ingesteld op basis van artikel 19, lid 3, van de WIR, en dat de middelen van X niet tot cassatie kunnen leiden, omdat ze niet ingaan op de in artikel 1 van de WIR genoemde begrippen.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep van X verworpen. Dit arrest is op 10 januari 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen en de overige rechters, en is in het openbaar uitgesproken.