ECLI:NL:HR:1996:AA1864

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30650
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
  • C.H.M. Jansen
  • Van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988. De belanghebbende was aanvankelijk aangeslagen naar een belastbaar inkomen van ƒ 74.372, met een vermindering van de belasting door investeringsbijdragen van ƒ 43.572. Later werd er een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen gelijk bleef, maar de investeringsbijdragen werden verlaagd tot ƒ 21.386, zonder verhoging van de belasting. De belanghebbende ging in beroep tegen deze navorderingsaanslag bij het Hof, dat de aanslag handhaafde.

De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof en een middel van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft in een vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is op 28 februari 1996 vastgesteld door de vice-president en de raadsheren, en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
d e r d e k a m e r
nr. 30.650
28 februari 1996
TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 1 september 1994 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag en geding voor het Hof
Aan belanghebbende, die aanvankelijk in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988 was aangeslagen naar een belastbaar inkomen van ƒ 74.372,--, onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen ten bedrage van ƒ 43.572,--, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 74.372,--, onder vermindering van de belasting met investeringsbijdagen ten bedrage van ƒ 21.386,--, zonder verhoging.
Belanghebbende is tegen die aanslag in beroep gekomen bij het Hof, dat de navorderingsaanslag heeft gehandhaafd.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 28 februari 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.