ECLI:NL:HR:1996:AA1857
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Bellaart
- De Moor
- Van der Putt-Lauwers
- Van Brunschot
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd voor het motorrijtuig met kenteken AA-11-AA, betreft een bedrag van ƒ 547,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 547,-- aan verhoging, berekend over de periode van 1 december 1984 tot en met 30 november 1985. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij de Staatssecretaris van Financiën het cassatieberoep bestreed. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij tegen zijn wil gebruik is gemaakt van zijn motorrijtuig en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden, omdat het Hof geen onjuiste opvatting heeft gegeven van de wet en de klachten feitelijke grondslag missen.
Echter, de Hoge Raad beoordeelt ambtshalve dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, EVRM. De tijd die verstreken is sinds de mondelinge behandeling bedraagt zes jaar en drie maanden, zonder dat bijzondere omstandigheden zijn gebleken die dit tijdsverloop rechtvaardigen. Hierdoor kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad besluit zelf de zaak af te doen en vermindert de aanslag tot ƒ 547,-- aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging, en gelast dat het griffierecht van ƒ 300,-- aan belanghebbende wordt vergoed.