gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: X) tegen de uitspraak van de President van de Centrale Raad van Beroep van 3 mei 1994 in de hoofdzaak, als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van die wet, betreffende een beslissing van het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen te Amsterdam tot toekenning van uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie Ingevolge - voor zover te dezen van belang - het bepaalde in de Coördinatiewet Sociale Verzekering en het bepaalde in de volksverzekeringswetten staat, zij het op beperkte gronden, de mogelijkheid open beroep in cassatie in te stellen tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. Met betrekking tot de vraag of als zodanige uitspraken mede zijn aan te merken uitspraken als de onderhavige, heeft het volgende te gelden. Artikel 21, lid 1, van de Beroepswet bepaalt dat op het bij de Centrale Raad ingestelde beroep Hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing is, behoudens hier niet ter zake dienende uitzonderingen. Overeenkomstige toepassing van deze bepalingen brengt mee dat ten aanzien van de uitspraken van de Centrale Raad en die van de President van dat College een zelfde onderscheid moet worden gemaakt tussen uitspraken in de hoofdzaak en uitspraken betreffende een voorlopige voorziening, als voor uitspraken is neergelegd in Afdeling 8.2.6 en artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, respectievelijk in artikel 8:84, lid 2, van die wet. Uit dit wettelijke stelsel volgt dat een uitspraak als bedoeld in artikel 8:86 voor de toepassing van daartegen in te stellen rechtsmiddelen op één lijn moet worden gesteld met die, genoemd in Afdeling 8.2.6 en dat, gelijk artikel 18 van de Beroepswet en artikel 37 van de Wet op de Raad van State ten aanzien van de tegen uitspraken van de rechtbank en die van de president, als bedoeld in artikel 8:86 voornoemd, in te stellen rechtsmiddelen, te weten hoger beroep, bepalen, zowel tegen een uitspraak van de Centrale Raad als tegen een uitspraak van de President van die Raad, als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht op de voet van artikel 18c van de Coördinatiewet Sociale Verzekering beroep in cassatie openstaat. In zoverre is het beroep in cassatie derhalve ontvankelijk te achten. Nu dit evenwel niet is ingesteld ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 3 en 4 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet respectievelijk de artikelen 4 - 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, dient X niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn cassatieberoep.
2. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
3. Beslissing De Hoge Raad verklaart X niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is op 24 januari 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Lubbers, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het door belanghebbende aan griffierecht betaalde bedrag wordt door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende terugbetaald.