ECLI:NL:HR:1996:AA1814

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 april 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30152
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • J. Urlings
  • H. Herrmann
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tegen uitspraak Gerechtshof Leeuwarden inzake naheffingsaanslag Meststoffenwet

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 februari 1994. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de overschotheffing op grond van de Meststoffenwet, opgelegd aan de belanghebbenden X en Y voor het tijdvak 1987. De naheffingsaanslag bedroeg ƒ 123,50 en werd door de Inspecteur van het Bureau Heffingen gehandhaafd na bezwaar van de belanghebbenden. Het Gerechtshof heeft de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag vernietigd, waarop de Minister cassatie heeft ingesteld.

In cassatie is vastgesteld dat de belanghebbenden 23 hectaren landbouwgrond bezitten en pluimvee houden. De geproduceerde mest betreft droge pluimveemest, die volgens de Regeling differentiatie overschotheffing II geheel wordt gebruikt op de eigen landbouwgrond. De centrale vraag in deze procedure was of de belanghebbenden recht hebben op het gereduceerde tarief van ƒ 0,15 per kilogram fosfaat, zoals bedoeld in de Regeling.

Het Hof oordeelde dat onder "afgevoerde droge pluimveemest" ook de mest die op de eigen grond wordt aangewend moet worden begrepen. Dit oordeel werd in cassatie bestreden. De Hoge Raad oordeelde dat de Regeling niet toestaat dat "afgevoerde droge pluimveemest" anders wordt geïnterpreteerd dan mest die van het bedrijf naar elders is vervoerd. Aangezien de mest op de eigen grond wordt gebruikt, is er geen sprake van afvoer.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur. Tevens werd bepaald dat het door de Inspecteur gestorte bedrag van ƒ 150,-- wordt terugbetaald. De uitspraak is gedaan op 24 april 1996 door de vice-president Stoffer en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Herrmann en Fleers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier Boorsma.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 februari 1994 betreffende na te melden aan X en Y te Z opgelegde naheffingsaanslag in de overschotheffing op grond van de Meststoffenwet.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof. 1.1. Aan belanghebbenden is voor het tijdvak 1987 een naheffingsaanslag in de overschotheffing op grond van de Meststoffenwet opgelegd ten bedrage van ƒ 123,50 zonder toepassing van een verhoging. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Inspecteur) gehandhaafd. 1.2. Belanghebbenden zijn tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie 2.1. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2.2. De Advocaat-Generaal Loeb heeft op 29 december 1995 geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot bevestiging van de uitspraak van de Inspecteur.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie moet worden uitgegaan van het volgende. Belanghebbenden, tot wier bedrijf 23 hectaren landbouwgrond behoren, houden pluimvee. De geproduceerde mest is droge pluimveemest in de zin van de Regeling differentiatie overschotheffing II van 11 november 1988, Nr. J88/11934, Stcrt. 223 (hierna: de Regeling) en wordt geheel gebruikt op de tot het bedrijf behorende landbouwgrond. Voor het Hof was in geschil de vraag of belanghebbenden aanspraak hebben op toepassing van het gereduceerde tarief van ƒ 0,15 per kilogram fosfaat, als bedoeld in artikel 6 gelezen in samenhang met artikel 3 van de Regeling. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat onder "afgevoerde droge pluimveemest" als bedoeld in voormelde artikelen ook moet worden begrepen de rechtmatig op de eigen grond aangewende droge pluimveemest. 3.3. Dit oordeel wordt in cassatie terecht bestreden. De tekst van de bij Wet van 6 april 1989, Stb. 133, goedgekeurde Regeling en de daarbij behorende Toelichting laten niet toe dat in de Regeling onder "afgevoerde droge pluimveemest" iets anders wordt verstaan dan droge pluimveemest die van het bedrijf waar hij is geproduceerd, naar elders is vervoerd. Daarvan is geen sprake indien en voor zover op het bedrijf geproduceerde mest wordt gebruikt op de tot het bedrijf behorende grond. 3.4. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens voor wat betreft de beslissing omtrent het griffierecht, bevestigt de uitspraak van de Inspecteur en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Inspecteur van het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wordt terugbetaald het door deze ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak van het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--.
Dit arrest is op 24 april 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.