Uitspraak
[X] N.V.te [Z] tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 30 december 1994 betreffende de haar voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de naamloze vennootschap [Z] tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1988 werd gehandhaafd. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen van ƒ 68.284,50. Tegen deze aanslag is, met toestemming van de Inspecteur, rechtstreeks beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft de aanslag bevestigd, waarop de belanghebbende in cassatie ging.
De Hoge Raad beoordeelt de middelen van cassatie en komt tot de conclusie dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad stelt vast dat de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist volgens artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat er geen verdere motivering nodig is voor de afwijzing van de cassatie.
Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de belanghebbende, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft. Dit arrest is op 13 maart 1996 uitgesproken door de vice-president en de raadsheren, en is openbaar gemaakt.