ECLI:NL:HR:1996:AA1811

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 maart 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30096
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. van der Linde
  • M. Bellaart
  • J. de Moor
  • P. van Brunschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over deelnemingsvrijstelling en vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de naamloze vennootschap [Z] tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1988 werd gehandhaafd. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen van ƒ 68.284,50. Tegen deze aanslag is, met toestemming van de Inspecteur, rechtstreeks beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft de aanslag bevestigd, waarop de belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen van cassatie en komt tot de conclusie dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad stelt vast dat de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist volgens artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat er geen verdere motivering nodig is voor de afwijzing van de cassatie.

Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de belanghebbende, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft. Dit arrest is op 13 maart 1996 uitgesproken door de vice-president en de raadsheren, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlandenderde kamer
nr. 30.096
13 maart 1996
PdM
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de naamloze vennootschap
[X] N.V.te [Z] tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 30 december 1994 betreffende de haar voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 68.284,50. Belanghebbende is tegen die aanslag, met schriftelijke toestemming van de Inspecteur op de voet van artikel 26, lid 3 (tekst vóór 1 januari 1994) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, rechtstreeks in beroep gekomen bij het Hof, dat deze aanslag heeft gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
De Plaatsvervangend Procureur-Generaal Van Soest heeft op 16 juni 1995 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen van cassatieDe middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. BeslissingDe Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 13 maart 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.