ECLI:NL:HR:1996:AA1800

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30300
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • C. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vermogensbelasting en de waardering van landbouwgrond verhuurd voor aardgaswinning

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 mei 1994, betreffende de hem opgelegde aanslag vermogensbelasting voor het jaar 1991. De aanslag was gebaseerd op een vermogen van ƒ 771.000,--, waarbij de Inspecteur een oudedagsvrijstelling van ƒ 54.000,-- had verleend, maar het vastgestelde vermogen handhaafde. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

In cassatie heeft belanghebbende betoogd dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de grond die hij verhuurde aan A BV niet bestemd is voor de uitoefening van de landbouw. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de grond, gezien de verhuur aan A, niet als landbouwgrond kan worden behandeld voor de waardering in het kader van de vermogensbelasting. Dit oordeel is feitelijk van aard en niet onbegrijpelijk, waardoor het in cassatie niet kan worden bestreden.

Daarnaast heeft belanghebbende geklaagd dat het Hof voorbij is gegaan aan zijn stelling dat de huurprijs slechts voor de helft uit huur bestaat en voor de rest een vergoeding voor inkomensderving is. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof deze stelling terecht heeft verworpen, aangezien de huurprijs volledig als vergoeding voor het genot van de zaak moet worden beschouwd.

De Hoge Raad concludeert dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 mei 1994 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag vermogensbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag vermogensbelasting opgelegd naar een vermogen van ƒ 771.000,--. Op het bezwaar van belanghebbende is bij uitspraak van de Inspecteur een oudedagsvrijstelling verleend van ƒ 54.000,--, waarbij het vastgestelde vermogen is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft het beroep schriftelijk doen toelichten door mr A.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende oefent een landbouwbedrijf uit. Tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende per 1 januari 1991 behoorde onder meer 1.87.30 ha grond, welke ten behoeve van een zogenaamde produktielocatie voor de winning van aardgas werd verhuurd en naar het hof heeft aangenomen: nog voor lange tijd verhuurd zou blijven, aan A BV (hierna: A) tegen een huurprijs van ƒ 9.070,50 per hectare. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de onderhavige grond gelet op de verhuur aan A niet bestemd is voor de uitoefening van de landbouw. Aan dit oordeel, dat als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden, heeft het Hof terecht de gevolgtrekking verbonden, dat de grond voor de vaststelling van de waarde voor de vermogensbelasting niet op dezelfde wijze als landbouwgrond - het Hof doelt hier op de gedragslijn om landbouwgrond die als zodanig bij de eigenaar in gebruik is te waarderen als ware die grond verpacht - behandeld dient te worden. Voor zover de klachten tegen deze oordelen zijn gericht falen zij derhalve. 3.3. Voor zover belanghebbende erover klaagt dat het Hof voorbij is gegaan aan zijn stelling dat de huurprijs welke belanghebbende van A ontvangt in feite slechts voor de helft uit huur bestaat en voor het overige moet worden aangemerkt als vergoeding voor inkomensderving, falen de klachten evenzeer, nu in het in onderdeel 4.4 van de bestreden uitspraak gegeven oordeel van het Hof reeds ligt besloten dat deze stelling door het Hof is verworpen. Het Hof is daarbij kennelijk en terecht ervan uitgegaan dat nu tegenover de bedongen huurprijs belanghebbende geen andere prestaties heeft verricht dan het afstaan van het genot van de zaak, die volle huurprijs heeft te gelden als vergoeding voor dat afstaan van het genot - en als zodanig mede bepalend is voor de waarde in het economische verkeer van de zaak -, ongeacht in hoeverre bij de bepaling van die huurprijs met een element inkomstenderving rekening is gehouden. De klachten falen mitsdien ook voor het overige. 3.4. De klachten kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 10 januari 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.