ECLI:NL:HR:1996:AA1796

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31353
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Bellaart
  • De Moor
  • Van der Putt-Lauwers
  • Van Brunschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 31 mei 1995 werd gedaan. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting voor het motorrijtuig met kenteken AA-11-AA, die is opgelegd voor het tijdvak van 16 juli 1992 tot en met 30 juni 1993. De naheffingsaanslag bedroeg ƒ 1.097,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 548,-- aan verhoging. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd en geen verdere kwijtschelding van de verhoging verleend. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten ingediend. De Staatssecretaris van Financiën heeft in een vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld. Een van de klachten betrof de schriftelijke uitspraak van het Hof zonder dat belanghebbende daarbij aanwezig was. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht niet tot cassatie kon leiden, omdat er geen rechtsmiddel openstaat tegen de beslissing om al dan niet mondeling uitspraak te doen. Daarnaast werd vastgesteld dat het voor een belastingplichtige niet is toegestaan om tijdens de openbare uitspraak het woord te voeren, wat ook een klacht van belanghebbende was.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep van belanghebbende verworpen. Dit arrest is op 18 december 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Bellaart, De Moor, Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 31 mei 1995 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig met kenteken AA-11-AA een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 16 juli 1992 tot en met 30 juni 1993, ten bedrage van ƒ 1.097,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 548,-- aan verhoging. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd, met het besluit geen verdere kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is tegen die uitspraak en dat besluit in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak en dit besluit heeft bevestigd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr E.J. Pot, advocaat te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. Belanghebbendes klacht volgens welke het Hof zonder hem daarin te kennen schriftelijk uitspraak heeft gedaan, kan niet tot cassatie leiden, nu tegen de beslissing om al dan niet mondeling uitspraak te doen geen rechtsmiddel openstaat. 3.2. Anders dan de desbetreffende klacht veronderstelt, staat het een belastingplichtige niet vrij tijdens de door artikel 17, lid 3, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken voorgeschreven openbare uitspraak het woord te voeren, zodat deze klacht evenmin tot cassatie kan leiden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 18 december 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Bellaart, De Moor, Van der Putt- Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de raadsheer Bellaart.