ECLI:NL:HR:1996:AA1765

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31611
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • C. Fleers
  • M. Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake naheffingsaanslag loonbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 september 1995. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de loonbelasting die is opgelegd aan een lichaam dat naar het recht van Liechtenstein is opgericht. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 1986 tot en met 31 december 1988 en bedraagt ƒ 5.912.582,-- aan enkelvoudige belasting. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep is gegaan bij het Hof. Het Hof heeft de aanslag verminderd tot ƒ 3.450.488,-- aan enkelvoudige belasting, maar deze uitspraak is door de Staatssecretaris van Financiën bestreden in cassatie.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de belasting in de naheffingsaanslag gebruteerd was. Dit oordeel werd als onbegrijpelijk bestreden in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had onderzocht of de verklaring van belanghebbende dat zij niet had besloten af te zien van verhaal op haar werknemers, juist was. Dit gebrek in de uitspraak van het Hof leidde tot de conclusie dat het middel gegrond was. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Dit arrest is op 11 december 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 september 1995 betreffende na te melden aan het naar het recht van Liechtenstein opgerichte lichaam X te Z opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1986 tot en met 31 december 1988 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 5.912.582,-- aan enkelvoudige belasting, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 3.450.488,-- aan enkelvoudige belasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel 3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de in de naheffingsaanslag begrepen belasting ten onrechte is gebruteerd. Dit oordeel wordt in cassatie terecht als onbegrijpelijk bestreden. 3.2. Immers, voor dit oordeel heeft het Hof - dat in verband met zijn in cassatie onbestreden gebleven oordeel dat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan terecht ervan is uitgegaan dat het beroep moet worden afgewezen tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak onjuist is - kennelijk redengevend geoordeeld de verklaring van belanghebbende dat zij niet heeft besloten af te zien van verhaal op haar werknemers van de eventueel door haar terzake van de contante vergoedingen verschuldigde loonbelasting alsmede de betwisting door belanghebbende van de stelling van de Inspecteur dat verhaal van de nageheven loonbelasting niet mogelijk is omdat, aldus de Inspecteur, belanghebbende de gegevens ter zake van die vergoedingen heeft vernietigd. Uit 's Hofs uitspraak blijkt evenwel niet dat het Hof - gelijk het had behoren te doen - de juistheid van die verklaring en de gegrondheid van die betwisting heeft onderzocht. 3.3. Het middel is derhalve gegrond. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer en met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 11 december 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.